J.P. Guépin
Een lezer van Ovidius in gesprek met zijn verloofde
Slechts wie van jongs af aan
het geestelijk overschot genoot
flarden van het gelezene warhoofdig
in het hoofd op en neer liet gaan,
wordt van de liefde zo wanhopig:
Gij zijt nooit vrij van zangen, Thessalische Tempe,
jij evenmin, mijn bruid! toch,
ik die je o tere wou bezingen,
ik hoor Orpheus verliefd gillen,
waar is dan de troost van poëzie?
een zieke zegt terwijl de dokter op zijn nagels blaast:
Vroeger was ik puur als... als...
het doet er niet toe, als een vuur,
als Narcissus, maar ook Narcissus
zag een vreemde in zijn spiegelbeeld
als Griekenland in Denemarken.
Min je dan jezelf niet meer terwijl de wilgen
verlangen naar de wilgen in je ogen?
zie je de gebaren van je lijk
het lichaam eens bezeten ontrouw
bloemen tekent met bloed?
Die gevaarlijke taal, als ik kon
zou ik ophouden met dichten
als ik maar uitdrukken kon wat ik voel
Jammer, Perseus, dat je, Medusa
onthoofd, een maagdenhelper werd
met het speeltuig, dat hoofd.
goed, het is fijn om gevleugeld
aan barnende golven te tippen
terwijl de klip met het gebonden meisje
(Andromeda de naam alleen al)
nadert, maar dat stenen park, die stenen planten, dieren,
mensen in het land van de Medusa!
wat was ik daar graag mee versteend
met wie in houdingen van liefde bleven!
ik sta aan het roer van een schip zonder kielzog,
ik zie de kalkstenen verstuiving zich al hechten aan de spanten,
de ribben zetten uit door een soort opgeblazenheid,
hoogmoed of een vreemd verlangen,
steen en steenslag, verweg de zee -
tot poëzie verheven wordt de beminde het marmeren schegbeeld,
gelukkig, nu blijven alleen de ogen over,
tot ook dit de blinde blik
van de griekse standbeelden is.
|
|