links (waar wij hulpeloos naar de opstuitende, weliswaar kleuriger, maar ook kleinere ballen reikten). Behalve deze ongunstige herinnering heb ik er echter ook nog enige, die mij nu weliswaar met ontzetting vervullen maar mij toentertijd bijzonder veel bevrediging schonken. Zo schijn ik er om bekend te hebben gestaan dat ik altijd bij het uitgaan van de school zo keurig mijn petje afnam en zuster Paula goedendag wenste, vaak met een handdrukje. Het was zo'n klein petje, met een minuscuul klepje en een knoop middenop. Een andere, verbijsterende herinnering is, dat mijn ‘mooi-zitten’ ten voorbeeld werd gesteld aan de belhamel van de klas, die door iedereen zeer bewonderd werd, behalve door de zuster. Deze heiligverklaring van een niet-katholiek ten overstaan van een zondigende, maar belijdende katholiek vervulde mij toen van grote trots, wellicht omdat ik onbewust toch het idee had als ongelovige meer te moeten presteren dan de gelovigen rondom me. Ik schijn mij overigens uitstekend aangepast te hebben, getuige het verhaal van mijn moeder dat pas dit jaar uit de mottenkist kwam en mijn vrouw zeer ontroerde. In de vastentijd namelijk weigerde ik hardnekkig snoepjes, koekjes en dat soort lekkernijen te aanvaarden, die dan door mijn moeder in een speciaal trommeltje daarvoor werden bewaard, waarna ik ze (kleverig en zacht geworden) de dag na de vasten achter elkaar opvrat.
Ik geloof niet dat ik van deze katholieke kleuterjaren veel nadeligs heb overgehouden. Symbolisch lijkt me in dit verband het voorval, dat mij op zes- of zevenjarige leeftijd overkwam toen ik op mijn eerste fietsje moest leren rijden. Met fiets en vader begaf ik mij op zondagochtend (het moet 's ochtends zijn geweest, want om twee uur beginnen de voetbalwedstrijden) naar de doodlopende Van Wassenaer Obdamstraat, die grensde aan de kerk. In de beginne liep mijn vader, de bagagedrager vasthoudend, op een sukkeldrafje naast me mee, maar op een gegeven ogenblik zei hij me dat ik het nu eens alleen moest proberen en daar ging ik! De Van Wassenaer Obdamstraat uit, de bocht rondend en zo voor de kerk langs fietsend. Op datzelfde moment stroomde de kerk uit. Ik verstevigde mijn greep op de handvaten en stevende recht toe recht aan door de nog nabiddende menigte heen, waaruit hier en daar een verwensing opsteeg. Ik kwam er zonder kleerscheuren door, het gelukte me in het zadel te blijven. Pas enige jaren later bleek me, dat ik toch niet zo'n beeldenstormer was geworden als ik wellicht gehoopt had. Op het plein voor de kerk stond namelijk een grote, afwachtende menigte verzameld, toen ik er langs kwam. Ik mengde mij onder de schare. Even later kwam een hoogwaardigheidsbekleder de kerk uit, misschien wel de bisschop van Haarlem, in vol ornaat. Zegenend begaf hij zich naar zijn auto, en waar hij liep bogen de halmen tot buikhoogte. Als niet-katholiek besloot ik te blijven staan, maar hoe meer hij naderde hoe onrustiger en zenuwachtiger ik werd, en verdomd!, toen hij op een paar passen afstand van me genaderd was knielde ik mee met de kudde! Pas vele, vele jaren later heeft deze zegening blijkbaar toch nog zijn weldoende uitwerking gehad. Er was een bundeltje verschenen van houtsneden, de kruisgang betreffende, en dat bundeltje bevatte verder enige gedichten van mijn hand uit mijn individualistisch-religieuze periode. Niet op mijn initiatief overigens werden enkele
exemplaren van dit bundeltje toegestuurd aan hoge kerkelijke autoriteiten van beiderlei kunne, van wie vooral de katholieken goedgunstig reageerden. Ook de Paus, Johannes XXIII, als ik het wel heb, kreeg er een toegestuurd. Per kerende post kwam een gedrukt kaartje, waarop in volmaakt Nederlands stond vermeld dat Zijne Heiligheid dankte voor de goede wensen en voor ons zou bidden. Of onze voorspraak zou zijn. De juiste beloning is mij ontschoten, het kaartje ook. Misschien ook kregen wij een aflaat toebedeeld...
Voorgaande uitvoerige plaatsbepaling t.a.v. het katholicisme is bedoeld als verzekering, dat ik mij op historische gronden wel degelijk kan inleven in de gedachtenwereld van de katholieken. Gij zult daarom mijn verbazing begrijpen toen ik in De Volkskrant een berichtje op pagina 5 vond weggedrukt, dat (docht me) in een katholieke arbeiderskrant toch minstens op de eerste pagina thuishoorde. Ineengeklemd tussen een artikel over Michael Rockefeller, een advertentie van de Koninklijke Marine, en een stuk over Van der Putten, stond er te lezen dat de Paus voor alle arbeiders een volle aflaat had afgekondigd, wanneer zij op 25 november hun dagelijkse lasten opdroegen aan God. Een aflaat van 500 dagen werd verleend aan allen, die in een kort schietgebed een bepaalde arbeidsprestatie aan God toewijdden. Men kon de aflaat verdienen onder de gewone voorwaarden, meldde De Volkskrant verder. Onder arbeid werd verstaan handen- en hoofdarbeid. En de aflaat werd verleend, om de leer van de sociale encycliek ‘Mater et Magistra’ te ver