Brieven aan mijn man (I)
Renée Plate
Lieve Pim,
Ik ga proberen je een kalme brief te schrijben, wil je hem alsjeblieft niet ongelezen in de kachel gooien of zoiets heroïsch? Ruzie is best, maar laat het niet te gek worden met ons. Ik zit hier bij Kees en Annelies, zoals je wel zal hebben vermoed, nog een beetje bibberig van de schrik maar overigens comfortabel. De kinderen vinden het best en Annelies vindt het ook best, ik geloof zelfs dat ze het leuk vindt, al weet je dat bij haar nooit zeker. Af en toe vraagt Jetje wel waar jij bent, ik zeg dan maar dat we over een poosje weer naar je toegaan, als het aan mij ligt doen we dat ook, maar voorlopig zit ik hier beter, lijkt me. Maar voor alles wil ik vrede met je sluiten, kan dat? Als je me even terugschrijft dat je me nog altijd aardig vindt zal ik tegen niemand zeggen dat je me geslagen hebt, mijn gietertje te barste hebt gegooid tegen de muur en mijn beste bougainville aan zijn haren door de kamer hebt geslingerd. Heb je al die rommel al opgeruimd? Ja, dit is inderdaad wel hatelijk bedoeld, ik merk dat ik zelf ook nog niet helemaal schoon ben en ik had je bijvoorbeeld heel graag met dat stoffer en blik bezig gezien. Maar je moet me niet kwalijk nemen, ik geloof niet erg in onze ruzie, al heb je dan ook genoeg je best gedaan, het kan immers helemaal niet of verbeeld jij je soms van wel? Ik zal niet zo rot zijn om te zeggen dat we te redelijk zijn om ruzie te hebben, al is dat misschien ook nog wel waar, maar we hebben elkaar toch zeker veel te hard nodig, wie dacht je eigenlijk dat er anders je haar moest knippen, je grapjes moest begrijpen en de onzin uit je stukken halen? We zijn langzamerhand voor elkaar absoluut onmisbare gebruiksvoorwerpen geworden, zoiets als een huis of een bed, een arm of een been. Wat moet ik ineens zonder been? Het is te gek om over te praten. Ik wed dat je nu weer boos bent, dat been is je natuurlijk weer niet enthousiast genoeg, het zou zo rustig zijn als je eens ophield aldoor van die verliefde verrukking van me te eisen
die ik niet meer voel, en jij net zo min trouwens. Maar ondertussen vind ik het natuurlijk erg beroerd om hier zo alleen te zitten zonder te weten hoe je over me denkt, schrijf me alsjeblieft heel gauw.
Ik heb veel zin om je nu maar eens te tracteren op de totale waarheid over ons, je moest eens weten hoe ik er langzamerhand genoeg van heb dingen te moeten voelen die ik niet voel, en hoe ik barst van de schuldgevoelens over alles wat ik wel voel. Ik ga nog eens een keer kapot aan dat halfslachtige gedoe, en als we nu niet ophouden met voor onszelf en elkaar geheimen te hebben komen we er nooit meer uit vandaan, denk dat maar niet. Schneiders schreef laatst: ‘met zichzelf in het reine komen, dat moet wel voornamelijk zijn een plaats inruimen aan het onreine’. Dat wou ik dan maar eens gaan doen, een levensgrote plaats inruimen, je bent nu toch boos en hier, op een veilige afstand van je woedende witte gezicht en je onverwacht rondvliegende projectielen kan ik dat beter dan met jou ernaast. Je krijgt het dus moeilijk, en ik verdom het ook om tact of iets anders naars
[wordt vervolgd]