van ingezonden stukken (dit ‘zelfs’ wordt ingegeven door mijn afschuw van dit genre literatuur).
In bijna alles was Huizinga zijn antipode. Alleen niet wat de beheersing van de taal betreft. Zij doen daarin voor elkaar niet onder, wat niet wil zeggen dat hun hanteren van de taal zelfs maar vergelijkbaar zou zijn. Huizinga's Nederlands is psychologisch even revelatief als dat van Geyl. Tekenend voor het verschil tussen hen is het volgende: Huizinga heeft eens op een historisch werk, dat hem persoonlijk raakte, gereageerd met wat hij noemde een Noodwendig vertoog. Hij achtte het vertoog dus nodig, belangrijk en hij reageerde dus, maar... na twee jaar. Ondanks een machtig oeuvre was Huizinga niet een man die schrijven móést; sommige van zijn beste werken zijn slechts op aandrang van vrienden geschreven of gepubliceerd. Zijn schrijven was een soort fijnproeven, een overgebleven manuscript getuigt van veel herschrijven en veranderen. Huizinga was als een liefhebber van prenten, die lang en veel met zijn materiaal bezig is voordat hij zich er vertrouwd mee kan maken. Hij was geen politicus, wat niemand die het voorgaande heeft gelezen nog zal verwachten.
Beiden hebben met hun pen invloed geoefend - het gesproken woord laat ik buiten beschouwing; het was (is) goed luisteren naar hen, maar - of ligt dat aan mij? - men zal zich hunner later toch niet allereerst als redenaar herinneren. Het is een zinloos tijdverdrijf beider invloed te willen meten, laat staan tegen elkaar af te wegen. Ook hier enorm verschil. Het moeilijkst is het iets over Huizinga's invloed te zeggen. Een school heeft hij niet gevormd, niet willen vormen, leerlingen in de strikte zin heeft hij dan ook weinig gehad; promovendi duwde hij niet zijn richting op (Geyl ook niet trouwens), en toch zijn er enkele generaties historici die zich met trots zijn leerlingen noemen. Voor een belangrijk deel mag die trots veroorzaakt zijn door het blote feit dat men kon zeggen college te hebben gelopen, examen te hebben gedaan bij een man die een wereldfaam genoot; een niet onbelangrijk
aantal mensen intussen heeft hij iets ‘gedaan’, vermoedelijk eerder als schrijver dan als academisch docent. Deze mensen, totaal verschillende mensen, ‘lopen met Huizinga rond’, nog altijd, komen niet van hem los. Zij zijn voor hun leven getroffen, misschien door een uitzicht dat Huizinga hun geopend heeft, wellicht door een woord van indrukwekkende diepte dat zij blijven overdenken, zeker ook door de mens, die nooit aflatend zocht naar de mens in het verleden.
De tijd is gelukkig voorbij waarin het tot de goede zeden behoorde Huizinga's Herfsttij nooit gelezen in de boekenkast te hebben. Dat was een kwestie van reputatie, met het oefenen van invloed had het niets te maken. Maar juist nu die rage is geëindigd valt het op dat een aantal, niet de geringsten, met hem blijven discussiëren. Er zijn er die hem fel verwerpen en die daarmee bewijzen dat hij hun, ruim vijftien jaar na zijn dood, niet onverschillig is, er zijn er die hem hoogachten en hem tevens, juist daarom, kritisch pogen te verwerken. Zo Geyl.
Het komt me voor dat Geyls invloed gemakkelijker is te peilen. Van hem kan worden getuigd dat hij zijn leven lang heeft gestreden en nog steeds strijdt, onder meer ter verdediging van twee belangrijke stellingen, en dat met succes. De Nederlandse geschiedschrijving dankt aan hem de verdrijving van de zogenaamde Kleinnederlandse opvatting en bovendien een veel beter visie op de achttiende eeuw, met name op de Patriottentijd. Zijn visie als geheel heeft daar zo volledig gezegevierd, jongere generaties vinden de verworvenheden zo vanzelfsprekend, dat zij dreigen te vergeten wie de auctor intellectualis was die er zijn grootste strijdlust aan heeft moeten besteden. Het is een paradoxaal, maar groot compliment. Natuurlijk is agressor Geyl soms van overdrijving niet vrij te pleiten, zelfs bezondigt hij zich wel eens aan een anachronisme wanneer zijn ideeën met hem op de loop gaan. Toch is hiermee zijn betekenis niet volledig geschetst. Ik denk met name nog aan de ook internationaal gewaardeerde oppositie tegen Toynbee, wiens constructies hij in het hart wist te treffen. En hier naderen we Geyl van na de tweede wereldoorlog, gewikkeld in felle polemieken, niet alleen betreffende de geschiedenis en de zin daarvan, maar ook en vooral betreffende de zin en de waarde en de toekomst van onze cultuur.
Huizinga gaf zijn visie op onze beschaving in 1935, In de schaduwen van morgen, en nog eens in 1945 in Geschonden wereld, twee jaar tevoren geschreven. Het was vooral het eerste boek dat Huizinga's naam verbreidde bij tallozen, die hem als historicus