binnen. Daar was het garagepad leeg, maar wel stond Jan Smallens weer in de deuropening, met zijn twee handen in zijn zakken.
- Hé, riep Anthuis.
- O! zijn jullie nog in de buurt?
- Was dat Govert?
- Ja; hij gaat net weg.
Zij liepen het garagepad op, en Jan Smallens kwam hun een eindje tegemoet. - Jullie waren juist weggegaan, toen belde hij; hij zei dat hij het jammer vond, en hij was niet boos meer. Hij was heel vriendelijk. We hebben nog even zitten praten.
- Nou ja! We hadden hem op willen vangen om hem te kalmeren, maar dat was dus overbodig.
- O ja, het ging wel hoor. Dan gaan jullie zeker ook maar. Of wil je nog wat drinken?
- Nee, zei Anthuis. - Als er verder niets nodig is...
- Hoe bedoel je?
- Ik bedoel, dan maar volgende keer beter.
- Het is tenminste goed dat het weer bijgelegd is, zei Jan Teyte. - Misschien kunnen we toch nog eens zoiets doen.
- Je laat maar horen. Saluut hoor, tot ziens. Jullie nemen me niet kwalijk; het is koud zonder jas.
- Niets is zo goed als een beetje belachelijkheid om je over de onheilsstemming heen te helpen, zei Anthuis terwijl zij wegliepen. - En wij ons zorgen maken over Govert stuurloos op de golven van zijn emotie.
- Ja... het bevalt mij toch niet dat het zo gegaan is. Het lijkt mij nu allemaal wat al te zinloos.
Anthuis keek hem met een lachje aan van opzij. - Zoiets maakt een gat in jouw wereld, zeker?
- Het zat er al, denk ik; maar ik keek er tenminste niet in. Verdomme nog aan toe! Ik heb zo'n hekel aan verziekte gemoederen.
- Dit neemt allemaal niet weg dat praten aardig kan zijn, moet je maar denken.
- Ach... alles spreekt natuurlijk eigenlijk vanzelf.
Toen zij bij de auto kwamen, stond er een politie-auto naast, met een knipperend licht. Een agent stak er zijn hoofd uit en zei: - Is die wagen van u meneer?
- Ja, wij gaan er net mee weg.
- Die moet u toch niet zo laten staan meneer.
- Nee, het was maar even, we gaan alweer weg.
- Hier vlak bij de bocht! U brengt het verkeer in gevaar. En zonder lichten ook nog.
- Nee, de lichten waren aan, hoor. Die had ik aangelaten, kijkt u maar.
- Ja, zo brengt u toch het verkeer in gevaar. Ze zien u hier niet staan, het is hier helemaal donker.
- Nee, het was dom van me, dat begrijp ik.
- Nou, laat u hem hier dan niet langer staan.
- Nee, we gaan net weg; we kwamen net aan om weg te gaan.
- En altijd uw licht aanlaten als u op een donkere weg parkeert.
- Jaja, daar zal ik om denken.
- Nou, gaat u dan maar gauw voor deze keer. Goedenavond heren.
- Zo zie je, zei Anthuis toen zij in de auto zaten, dat een diskussie niet per definitie verhelderend werkt.
- Nee, zei Jan Teyte. - Kun je je voorstellen dat ik ineens de behoefte kreeg om die agent te vragen of hij ook kwam de volgende keer?
- Nee. Of misschien, met moeite. Zo zie je waar je toe in staat bent, als je uit je gewone doen geschud wordt.
Jan Teyte startte de auto. - Laten we het in godsnaam over wat anders hebben, zei hij. - Waar gaan jullie naar toe voor je vacantie, heb je al plannen?
- Wij hebben een huisje op Majorca op het oog. Kennissen van kennissen. Het moet heel aardig zijn.
- Erg leuk, erg leuk. Wat we kunnen doen als we in de stad komen, denk ik ineens, is nog even ergens een glaasje bier drinken.
- Goed, ik vind het best. Dan kunnen we nog een beetje praten, zei Anthuis met een halve lach, maar Jan Teyte antwoordde alleen: - Ja, een beetje gewoon, na al dat gelazer. Wat een avond! Waar op Majorca?