Schrijven langs het schrikdraad
C. Bittremieux
‘Un hollandais c'est un monsieur qui veut se rendre compte’. Die boutade lijkt me bij uitstek toepasselijk op het proza dat A.L. Schneiders, na het hier en daar in tijdschriften te hebben gepubliceerd, nu onder de titel Langs het schrikdraad (Querido, f 7,90) heeft gebundeld. Het speciale van Schneiders is, dat hij dat ‘zich rekenschap geven’ met grote verfijning als een litterair genre beoefent.
Hij heeft het, op een enkele uitzondering na in de eerste persoon, over ervaringen als daar zijn: de begrafenis van zijn grootvader; een vriendschap met een eigenaardige n.s.b.-jongen; de legerdienst, met name in Indonesië; een paar bezoeken aan een zwager, aan de vader van een vriend, aan een diplomatencocktail; reizen naar Berlijn, Wenen, Lourdes, Natzweiler, Friesland, Spanje, Denemarken; en nog wat zulke gebeurtenissen die nauwelijks evenementen zijn. Zo nauwkeurig mogelijk, met een inderdaad optimale nauwkeurigheid, die haar neerslag vindt in een zeer persoonlijk soort ascetisch-sierlijk elite-handschrift, geeft hij zich rekenschap van wat er in werkelijkheid heeft plaatsgehad, hoe hij en anderen zich hebben gedragen, wat het hem heeft gedaan. Wat hij schrijft krijgt van de eerste regel het ritme van die exactheid mee. Als ik zo'n stukje van Schneiders begin te lezen, heb ik direct het gevoel dat ik ook werkelijk moet gaan lezen, niet cursorisch zoals met bijdragen in tijdschriften vaak kan worden gedaan, maar tot het uiterste aandachtig, zonder een woord over te slaan. En onder het lezen groeit het bewustzijn, dat het in de eerste plaats om die nauwkeurigheid gaat, dat daarmee de hele zaak staat of valt.
Een ogenblik kan ik denken dat Schneiders alleen maar verslag uitbrengt, zij het dan in een literair geperfectioneerde vorm. Spoedig word ik gewaar dat dit een verkeerde indruk is. Schneiders' trant is niet die van het verslag, het is wel degelijk die van het verhaal. Maar hij is zo nauwkeurig dat de stof niet uitgroeit tot het verhaal dat men gelet op die trant verwacht. Hij slikt het mogelijke verhaal in, als was dit iets dat hij niet helemaal zou kunnen verantwoorden. Of anders, volgens een vrije interpretatie van de titel: er loopt door dit proza een schrikdraad, die gebiedt halt te houden voor het domein van de fantasie of zelfs maar van een enigszins doorgedreven mise-en-scène.
In de herinneringen over de begrafenis van zijn grootvader vertelt de ‘ik’ terloops, hoe hij de oude man heeft betrapt terwijl hij - het was oorlog - de voorraadkast aan het leegmaken was. Door een kuchje van de jongen opgeschrikt stoot grootvader zijn hoofd. 's Anderendaags wordt hij dood in zijn bed gevonden. Het is niet zo heel moeilijk zich voor te stellen hoe een fantast daar een verhaal zou uit brouwen, over een jongen die denkt dat hij de directe aanleiding tot de dood van zijn grootvader is geweest. Schneiders schrijft dat verhaal niet, hij noteert wat hij bij de begrafenis allemaal heeft gezien en gedacht, en het voorval maakt deel uit van het beeld dat hij zich van de dode tracht te vormen.
De meeste kans op een ‘verhaal’ bood misschien Een partijtje, de enige bijdrage die niet in de eerste maar in de derde persoon is geschreven. Daarin komt ter sprake hoe luitenant Van Gelder in Indonesië bij vergissing een oude man heeft neergeschoten. Maar dit wordt haast in het voorbijgaan vermeld, het ligt ingebed in de beschrijving van een afscheidsavondje bij de commandant, waar Van Gelder juist om die flater niet erg au sérieux wordt genomen. Schiet dan eens een mens neer, het wordt niet eens een drama!
Wat in Schneiders' ‘verhalen’ plaats