Brief uit Australië
Beestachtig
P.M. Reinders
Wat doe je met iemand die eens iets echt Australisch wil meemaken? Je kunt hem meenemen naar een pub, waar je hem ‘a dozen schooners’ laat leegdrinken. Dan ben je meteen van al het verdere gezanik af. Je kunt het ook zachtzinniger aanpakken en hem wijzen op de rozen die hier de hele winter door bloeien, of op de sinaasappels in de achtertuin, terwijl je binnen de kachel flink opstookt. Dat is even Australisch als al dat bier, maar lieflijker. Tussen rozen en bier liggen vele andere mogelijkheden, en een ervan is de Show, The Royal Agricultural Show. In al de jaren dat ik hier woon, was ik er nog nooit geweest, minder uit onwil om iets echt Australisch te zien, dan uit zelfkennis. Deze Show speelt zich namelijk af over een tijdsbeloop van negen dagen en haalt in die tijd een kleine achthonderdduizend mensen naar zich toe, wat mij veel te veel is. Op die manier worden er dagelijks zulke massa's op de been gebracht dat je van de mensen alleen nog maar de soort ziet, en niet meer de individuele kenmerken, die juist wel aardig kunnen zijn. Deze onlust in de mens, zodra hij optreedt in groepen van meer dan vier of vijf, wordt bij mij niet bevredigend gecompenseerd door een belangstelling voor het dier. In elk geval niet voor het beest (de koe, het schaap, het varken en het paard). Dat mooie evenwicht, dat de structuur van andere persoonlijkheden zo harmonisch kan maken, mis ik. En omdat deze Show nu eenmaal een Show is van veel beesten voor veel mensen, was ik er niet helemaal op mijn plaats. Dat wist ik van te voren best, en ik zou er dan ook niet aan gedacht hebben om mijn instinctieve tegenzin in de Show aan de praktijk te toetsen, als mijn zoon niet uit zijn ongeletterde dommel was ontwaakt. Men heeft hem leren lezen, met het gevolg dat hij, gesteund door opruiende praatjes van klasgenoten, bij elke Showse gans of paardekop in de krant het onderschrift galmend uitspelde en verder ook geen gelegenheid onbenut liet om ons duidelijk te maken dat hij
erheen wou. Praat hij al over de Show? vroegen mijn vrienden met ingehouden spanning. Hij praatte nergens anders over, het moest dus gebeuren, zo was het ook geen leven. Terwijl we erheen reden, probeerde ik nog de zaak voor mezelf wat aanvaardbaarder te maken door er een educatief tintje aan te geven - zo iets echt Australisch moet je nou toch eindelijk maar eens zien - zoals we in de eerste jaren van ons verblijf hier elk vervelend bezoekje voor onszelf goed trachtten te praten door het als een les in de Engelse taal en de Australische gebruiken te beschouwen.
Het is in Australië als in Nederland: de stad overwoekert het land, roet olie en inkt breiden zich uit over het landelijk schoon. industrie in plaats van vogelgefluit, beton in plaats van klaprozen enzovoort. Het valt hier natuurlijk wel mee, er is altijd nog wel een paar miljoen vierkante kilometer waar je in geen honderd jaar iemand zult tegenkomen, maar zo voelt ‘het land’ het toch. En eens in het jaar, in het voorjaar als het guur is en regent, neemt het land wraak en komt het naar de stad. Het is een wraakoefening waaraan geen stedeling ontkomt. Het land nestelt zich in een hoek van de stad, jaagt zijn beesten erin, bouwt er schiettenten, worstelaars en draaimolens om heen, hijst de vlag, en wacht tot de stedelingen komen. En komen doen ze. De dag dat ik er was, waren er 73.000 gesignaleerd, en het kan nog heel wat erger. De volgende dag waren er 140.000, maar dat was dan ook de Show Day, een officiële vacantiedag, met de kinderen thuis en de winkels dicht.
Tijdens deze negen Showdagen wordt in elke Australiër de archetypische boer wakker. Hij klopt de Herefords en de Clydesdales met honderdjarig heimwee op de flanken en buigt zich over de Dorset Horns en de Cheviots en zoekt wellicht naar de Merino's, waar we allemaal van weten, maar die zijn er niet, want ‘they are not at their