daarvan, de absurditeit van alles, de vervreemding sinds de vroege jeugd, de vernederingen 20 jaar geleden ondervonden en de ouders (steeds meer ook de grootouders en ooms en tantes). Zij doen dat bovendien met het vermoeiende gerepeteer waarmee de intensiteit in het gevoel wordt weergegeven, en in volledige concentratie op zich zelf; kenmerkend daarvoor is hoeveel er in al onze romans voor spiegels wordt gestaan.
Daar naast, de andere kant op, laat men die denkers, om de indruk van een theoretisch essay te vermijden, reeksen van détails opmerken: handen, druppels, bomen, hekken, een theepot etc. (En altijd los van hun omgeving: handen fladderen als vogels, liggen als een cadeau op tafel, glippen als vissen onder de kleren). Zulke objecten worden pokerfaced genoteerd samen misschien met iets levendigers, een miezerig kind of een blaffende hond, en daarna denkt men weer verder: mijn hele leven lang heb ik schuld gevoeld of angst of vervreemding.
Het is duidelijk, natuurlijk, dat daar iets mee bedoeld wordt en ook bekend dat zulke ziektegevallen bestaan, maar dat is het juist, de handboeken liggen te vlak achter de hand. Want in werkelijkheid, zou ik willen voorstellen, hechten de onlustgevoelens en de angsten zich bij wie ze ondervindt aan concrete en recente belevenissen, en uiten zij zich in twijfel over het vertoonde of binnenkort te vertonen gedrag. Het komt voor dat men zich een enkele keer bewust wordt van de continuïteit en zelfs van de wortels van de problemen, maar de roman moet de zeldzaamheid van zulke flitsen van inzicht laten uitkomen door er de grootste spaarzaamheid in te betrachten. Zelfs de meest mislukten onder ons, voor zover wij niet krankzinnig zijn, vallen maar bij uitzondering in gearticuleerde en alles omvattende wanhoop. (We zouden er alle reden toe hebben misschien, maar dat willen we niet weten. De hoop is daarom een veel eigenaardiger en belangwekkender verschijnsel dan de voor de hand liggende wanhoop.) Zo'n doorlopend bewustzijn van de eigen conditie doet denken aan het in psychoanalyse zijn, een ervaring die waarschijnlijk vaker voorkomt
bij de schrijvers dan bij hun romanfiguren. Het wordt tenminste nooit van ze verteld.
Wat nodig is, is het terugvinden van een weg tussen het mikroskopische en het kolossale in de emoties en het oeverloze en al te concrete in de gedachten. Die zou er toe bijdragen ons er aan te herinneren dat het in romans om mensen gaat en dat ze voor mensen geschreven zijn. Een beetje intimiteit is weer gewenst. Het komt misschien doordat die in ons land zo gauw ontaardt in gezelligheid dat men zo'n behoefte heeft aan de depersonalisatie, een verschijnsel dat zich in de Engelse en Amerikaanse literatuur heel wat minder voordoet dan hier.
Renate Rubinstein