In het hol der samenzweerders
Het omzwaaien van een groot deel van de Nederlandse openbare mening in de kwestie Nieuw-Guinea is een vraagstuk dat amateur-politici nog lang zal bezig houden. Wat immers de oorzaken van de veranderingen zijn, in het parlement of de partijen, d.w.z. bij de beroepspolitici moeten ze niet worden gezocht. Dit betekent dat de ‘amateurs’, of liever, de part-time politici een werkwijze hebben gevolgd, die duidelijke resultaten heeft gehad. Uit een nadere bestudering daarvan, zo kan men redeneren, valt misschien een handleiding te construeren, waarmee de beroepspolitici buiten gevecht kunnen worden gesteld. Het uur der wrake nadert!
Een der romantici, die zijn gedachten in deze richting heeft laten gaan, is P. Nijhoff. In het H.W. van 11 oktober signaleert hij een samenzwering, die voor de omzwaai verantwoordelijk zou zijn geweest. Maar ik betwijfel of hij het bij het rechte eind heeft.
Nijhoff schrijft: ‘Wat er al zo in de cluborganen der onbevredigd onafhankelijken wordt geschreven, zou ook in de kwestie Nieuw-Guinea niet meer zijn dan een onmachtig gedrein als er niet onverwacht bondgenoten waren komen opdagen uit het hogere zakenleven’. Ik zie geen reden waarom Nijhoff hier zo'n denigrerende formulering gebruikt, en afgezien daarvan, is het ook weinig nauwkeurig. Verderop in zijn artikel verklaart hij zich nader, als hij schrijft, dat een opvatting ‘meer stootkracht krijgt als er groepsbelangen op het spel staan’. Terzake van Nieuw-Guinea hebben volgens hem ‘belanghebbenden uit het zakenleven voor de werkelijke agitatie gezorgd’. Nog later verklaart hij, dat van kranten met een grote oplaag als agitatiemiddel weinig te verwachten valt omdat zij ‘deels in handen zijn van grote zakenlieden’ en ‘deels nauw verbonden zijn met een politieke partij’.
Met andere woorden: de zakenlieden hebben het in feite gedaan, zij hebben op de achtergrond aan de touwtjes getrokken, en hun macht over het volk gedemonstreerd.
Ik geloof dat het in werkelijkheid anders is gegaan. Het veranderen van de openbare mening is een ingewikkeld proces geweest, dat door Nijhoff niet alleen veel te sterk wordt vereenvoudigd, maar bovendien principieel verkeerd wordt gereconstrueerd.
De groep Rijkens heeft jarenlang met de Indonesische regering gesproken zonder dat dit op de Nederlandse publieke opinie van invloed is geweest. De leden van de groep komen allen uit de directies van grote bedrijven. Daar wordt alleen met de publieke opinie rekening gehouden voorzover die betrekking heeft op de produkten die aan de consumentenmassa moeten worden verkocht. Grote transacties, als die waarvan Nieuw-Guinea het voorwerp is, worden op zgn. directieniveau behandeld, en het publiek komt er niets van te weten. In de kwestie N.G. demonstreerde de groep Rijkens nu duidelijk haar directie-complex. Ze zag zowel de Nederlandse als de Indonesische regering voor een soort directies aan, probeerde tussen deze twee ‘teams van managers’ (om het bekende idioom van het bedrijfsleven te gebruiken) te bemiddelen, en geloofde dat als daar eenmaal een akkoord was bereikt, dit door het publiek en de aandeelhoudersvergadering op het Binnenhof geslikt zou worden, zoals zoveel besluiten en produkten. Die zienswijze getuigde niet van kwaadwilligheid. Ze was het gevolg van de bijzondere beperkingen, die het beroep van directeur met zich mee brengt.
Misschien heeft de directie van Nederland een ogenblik iets, of veel, voor een dergelijke gang van zaken gevoeld. Maar menig minister die wel wilde, kon niet, omdat hij bang was voor zijn partij, die weer bang was voor de pers, en vooral voor ‘de mensen’.
Inmiddels moest de Indonesische regering constateren, dat zij jarenlang had gepraat met een aantal welgestelde, bekende, gerespecteerde, maar politiek machteloze heren, die in het publiek geen woord over hun bedrijvigheid wilden zeggen. Dit was voor Djakarta een bron van ongeduld. Rijkens en de zijnen hadden de Nederlandse regering voortdurend op de hoogte gehouden, zelfs minister Luns vond hun verhalen belangwekkend. De Indonesiërs kregen de indruk, dat praktisch iedere hoogwaardigheidsbekleder in Nederland in het publiek iets heel anders zei dan tegen zijn vrienden, en zij vonden, dat de Nederlandse élite nu maar eens in het openbaar
de consequenties van de particuliere meningen moest trekken.
Woedend en tegenstribbelend is de groep Rijkens door de Indonesiërs in de Nederlandse publiciteit geduwd. Zij maakten daarbij gebruik van de journalist Oltmans, die in Vrij Nederland zijn geruchtmakende boekje open deed. In de opschudding die daarop volgde, werd niet alleen dr. Paul Rijkens tot een nationale figuur, maar werd ook het Nederlandse publiek voor het eerst grootscheeps met zijn neus op de N.G.-kwestie gedrukt. Toen pas werd het voor menigeen duidelijk, dat vóór de grote rel niet alleen de ‘cluborganen der onbevredigd onafhankelijken’ maar grote, onafhankelijke dagbladen als De Tijd, Het Parool, de NRC (soms) en het Algemeen Handelsblad heel anders en veel scherper over de politiek van mr Luns dachten, dan men wel had aangenomen.
Nu kan men de vraag stellen, of het weinig opvallende proces van meningsverandering in de Nederlandse pers aan de activiteiten van de groep-Rijkens is te danken, of te wijten. Ik geloof het niet. Had de groep werkelijk een gevoel voor publiciteit gehad, benevens de macht die Nijhoff haar toebedeelt, dan waren de resultaten daarvan veel eerder merkbaar geweest. Maar de grote kentering in de Nederlandse pers begon tegen het eind van het vorig jaar. De groep-Rijkens was al jaren daarvoor bezig met haar pogingen, de betrekkingen tussen Indonesië en Nederland te beïnvloeden.
Het bovenstaande geeft m.i. een betere reconstructie van de rol die het belanghebbende bedrijfsleven in de agitatie om N.G. heeft gespeeld, dan de