Journaal
J.J. Peereboom
‘Nee, het lijkt mij helemaal niet dat ik die dingen veel beter begrijp dan jij. Als het om begrijpen gaat ben je juist heel goed, te oordelen naar wat je tegen die man zelf gezegd hebt; maar als je dan gaat uitleggen wat je eigenlijk vindt word je verschrikkelijk principieel, en dat heeft geen zin. Laat hij gezegd hebben dat hij altijd zo gelukkig was en zo dol op haar. Waarom zou hij er niet genoeg van krijgen om zichzelf dat te horen herhalen, of waarom zou hij niet beseffen dat hij zijn woorden gebruikt had om zijn onbehagen te onderdrukken! Ik weet niet of het zo gegaan is, ik ken hem niet, maar het zou kunnen, en dan was zijn gedrag nog niet idioot of onbetrouwbaar. In ieder geval is het toch duidelijk dat de woorden van de mensen niet alleen gewoon zeggen wat ze bedoelen, maar vaak wat ze ten dele bedoelen, of wat ze zouden willen dat ze bedoelden. Het grappige verschil tussen ons is dat jij altijd vol begrip bent als je tegen de mensen praat, en achteraf allerlei hoge eisen aan ze gaat stellen; en ik eerder andersom.’
Het is niet helemaal onwaar, maar waarom zegt die man het zo vervelend en zit hij er zo lamlendig bij, alsof hij het niet eens de moeite waard vindt om dat meisje aan te kijken terwijl hij haar vertelt hoe ze de dingen moet zien? Dat is juist het type waar ik niet van houd, dat lage met de vlakke bromstemmen. Nu is hij nog pas in de dertig, en je ziet het niet zo; maar over twintig jaar is hij zwaar en rood en poreus geworden, met een sigaretje tussen zijn brede vingers en van die verhalen waarin hijzelf altijd net gelijk krijgt. Je kunt hem al horen herinneringen ophalen aan zijn oude vriend Maartense, nu lid van de Raad van State, en zijn oude vriend Cornelisse, de deken van de orde van advocaten, en zijn oude vriend Adriaanse. Daarbij somber hangende ogen, omdat hij zich toch niet helemaal kan overtuigen van zijn eigen gewichtigheid. Bovendien...
Schei uit, schei uit: het gaat over mezelf, over mij die juist zou willen eindigen als een ragdun, wasbleek heertje met een koele, zachte stem. Het lukt niet, het is al mislukt. Ik trek mij terug, en ga in La Chute zitten lezen.
Als idee lijkt het mij meestal aantrekkelijk, het Brains Trust programma van de BBC-televisie, maar als ik het dan hoor vraag ik mij af waar het iets mee te maken zou kunnen hebben. Lady Jackson, vroeger Barbara Ward, Kenneth Kaunda van Noord-Rhodesië, B.K. Nehroe die op weg is naar Washington als ambassadeur van India, en Paul-Marc Henry, een Fransman van de V.N., leggen uit hoe wij de kansen moeten zien op democratie in de jonge onafhankelijke landen, en of wij nog wel eens een goed woord mogen zeggen voor de werkzaamheid van de oude koloniale régimes. Hersens hebben zij wel, maar nog meer hebben zij fatsoen en goede wil. Wij moeten vooral niet beginnen met kwaad van de mensen te denken, of hun opvattingen te verwerpen; al zeggen zij verschillende dingen, zij hebben misschien toch dezelfde vriendelijke bedoelingen - in ieder geval, als wij dat aannemen is er de beste kans dat alles nog eens prettig terechtkomt. Wat een genoegen dan om te discussiëren!
Van alles wat kreten en beschuldigingen en explosies en bloed is wordt in de studio niets gehoord. Het is een vreemd, proper leven. Lady Jackson is er de koningin, of zij is er een alleraardigste intelligente tante, die mij charmant maar verstandig toespreekt: ‘Je moet niet de poes pijn doen, dat is toch niet leuk voor de poes? Je bent natuurlijk veel sterker, daarom moet je juist aardig zijn tegen hem; je zal zien, dat is voor jezelf ook veel prettiger’.
Zou al die redelijkheid voor volwassenen goed zijn als voorbeeld? Misschien wel, maar niet voor mij. Kalme heldere woorden zijn mooi, maar zij moeten op de een of andere manier herinneren aan het kreunen