Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk ‘verraad’Poll heeft zich hier verleden week kwaad gemaakt op Dippel, omdat die, in een artikel in Wending, een consequentie had getrokken uit Christus' boodschap waar hij (Poll) het helemaal niet mee eens was. Hoe ziet Poll die boodschap dan? Helemaal duidelijk is dat niet, maar waarschijnlijk als een soort gewetensstemmetje, een verlengstuk van de mens waarvan de al te dierlijke uitsteeksels zijn afgeschaafd. Dat aan dat gewetensstemmetje, dat verlengstuk het predikaat ‘christelijk’ wordt gegeven zal hij wel overbodig vinden. Wat dat stemmetje ingeeft of dat verlengstuk inhoudt is voor ieder beschaafd mens vanzelfsprekend. Daar behoeft geen Christus bij te pas te komen. Maar als dat nu met alle geweld moet, dan moet de zich aldus noemende christen geen rare dingen gaan doen. Het christelijke geweten is, afgezien van het predikaat, per slot van rekening niet verschillend van het geweten van ieder beschaafd mens. Nu, in wezen denken de meeste christenen er niet anders over. Het verschil tussen hen en Poll is alleen, dat zij menen dat dat stemmetje een goddelijke stem is en dat dat verlengstuk geen gesublimeerd menselijk orgaan is maar een van buiten komende genade. In de praktijk maakt dit echter niet veel verschil. Ook volgens de meeste christenen mag een christen geen rare dingen gaan doen. Dippel nu doet wel rare dingen. En niet alleen rare dingen - ook onchristelijke dingen. Dat vindt Poll tenminste (en de meeste christenen zullen het wel met hem eens zijn). Want is het niet onchristelijk om, zoals Dippel bepleit, zich niet te weer te willen stellen tegen ‘een dictatuur die zich als antichristelijk | |
[pagina 11]
| |
aandient’ en op te roepen tot ‘het verraad van veel wat ons dierbaar is en mede dank zij het christendom verworven’? In werkelijkheid echter is Dippel, blijkens zijn pleidooi, een uiterst consequent christen in zoverre als hij meent dat de boodschap van Christus, die immers de zelfhandhaving als het begin van alle kwaad beschouwt, ook de zelfhandhaving tegen Chroesjtsjow verbiedt. Omdat die boodschap zich keert tegen de zelfhandhaving keert zij zich tegen de mens, wiens eerste instinct immers de drang tot zelfhandhaving is. Met andere woorden: Christus' boodschap is onmenselijk. En die onmenselijkheid richt zich niet alleen tegen de animale instincten van de mens, maar uit zich ook in onverschilligheid tegenover de sublimaties van die instincten, zoals eer, cultuur, menselijkheid, geweten en christendom. Dit laatste zullen de meeste christenen niet onderschrijven. Dat komt doordat zij in die beschaafde verlengstukken van de mens de werking van Gods invloed zien. Vandaar die heilloze verwarring van de christenen tussen ethiek en godsdienst. Vandaar de gemakkelijke stelling dat Christus aan de kant van de cultuur staat, aan de kant van de orde, aan de kant van de democratie (kiest u maar uit). In werkelijkheid staat Christus daar volkomen onverschillig tegenover. Zoals hij ook onverschillig staat tegenover Chroesjtsjows bedreiging van ‘veel wat ons dierbaar’ is. Want hij staat onverschillig tegenover wat ons, als mensen, dierbaar is. Hij is immers onmenselijk. Dippels consequentie voert dus inderdaad ‘zum Teufel’. Maar wie zal zeggen dat die duivel, in al zijn onmenselijkheid, niet juist waarlijk christelijk is? Is God daarbij nodig? Dippel gelooft van wel. Ik geloof van niet. Maar hoe het ook zij - in ieder geval is God, als hij bestaat, ondoorgrondelijkGa naar voetnoot*). Ik heb dus, hoe dan ook, sterke bezwaren tegen die christenen die Gods ondoorgrondelijkheid zeggen te erkennen, maar tegelijkertijd ons voortdurend vertellen wat Gods wil precies is. Daar klopt iets niet. Dippel meent natuurlijk dat zijn ‘verraad’ in overeenstemming is met Gods wil. Wie zal het zeggen? God is immers, als hij bestaat, ondoorgrondelijk? Maar christelijk is dat ‘verraad’ wel. En daarom onmenselijk. Reden waarom ik er niet toe kan besluiten. Rotterdam J.L. Heldring | |
Le tyran cherche un amiWij moeten niet alleen met de Russen tot overeenstemming zien te komen wij moeten dat zelfs met de Dippels. Men kan zich afvragen of het eerste niet gemakkelijker en vooral minder onaangenaam zal zijn dan het tweede. Maar noodzakelijk is het wel, want in feite bedreigen de Dippels de vrede evenzeer als Russen, Chinezen en Amerikanen dat doen. Wie wordt niet, telkens weer, door een wilde woede bevangen als hem het etbarmelijke proza van de heer Dippel onder ogen komt? En wie weet niet dat hij het zeker met miljoenen Russen of Chinezen beter zou kunnen vinden dan met deze Nederlandse man gods? Het is een goed instinct dat ons waarschuwt en dat K.L. Poll tot zijn hoon heeft gebracht: de vrome dikdoener Dippel is in wezen een aanmatigende tyran. Of wil hij ons soms niet onder het slavenjuk brengen dat hij in vermeende goddelijke inspiratie ons heeft toebedacht? Wat deert het
‘Zittende heersersklasse’, hoe flink klinkt dat! Maar behoren de weldoorvoede zeer- en hooggeleerde Wending-redacteuren daar soms niet toe? Men neme eens een kijkje in hun kerken, als zij preken, men luistere eens goed naar hun toontje, zelfs als dat wordt opgewarmd met een ‘revolutionaire’ gloed: geen sociale positie is daar ooit mee in gevaar gebracht. Preken en schrijven, dat vereist in Nederland maar weinig moed. En waarlijk, de verwaten en ontevreden minderheid die zich in Wending zo vervaarlijk, en tegelijk zo nederig, zo in en in zielig en onbegrepen op de borst slaat, wie heeft daar ooit iets christelijks of menselijks in kunnen ontdekken dat niet, jaren of zelfs eeuwen vroeger, tienmaal beter al door anderen was gezegd? Wat doet deze godgeleerde heren dan toch weer iedere maand naar de pen grijpen? Begrijpt men - en het bewijs is niet moeilijk - dat het au fond tyrannen, tyrannetjes, titaantjes zijn, dan wordt dat zonneklaar. De tyran is immers nooit gelukkig. Le tyran, zegt Alain, le tyran cherche un ami. Arme Dippel, hij wil dat wij allen, en uit vrije wil, met hem instemmen en zijn gelijk erkennen. Zijn god schenkt ons dan een Dippels paradijs. Hoe dwaas zijn wij, dat wij dat niet zien! Maar goede Dippel, brave anèr, beste man, wij zien dat heel best. Ook wij zijn op het gymnasium geweest, ook wij hebben de heilige boeken gelezen, en ook wij hebben over uw problemen nagedacht. Maar wij zijn het, ja hoe kan het, eerlijk en oprecht en heus zonder enige wil tot blasfemie, wij zijn het niet met u eens! En dat god aan uw kant zou staan, wij hebben dat werkelijk overwogen, maar uw aanstellerige Nederlands heeft ons al heel gauw van het tegendeel overtuigd. Toch geven wij de moed niet op. Doe eens gewoon, beste man, zet dat gewichtige masker eens af, laat die eigenliefde eens varen, en die egocentrische gelijkhebberij, wees eens een vent, als dat nog kan! Ja, het is koud buiten, zo zonder doctorshoed en vijgeblad. Maar hier alleen zijn toch uw ware vrienden, juist ja, die op uw feilen wijzen, en u doen inzien hoe belachelijk u altijd was.
Den Haag J.G. Bruggeman |
|