Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Parlementaire democratie: vorm en inhoud
| |
[pagina 7]
| |
aan Korthals? Zouden de Lucas-volgelingen hebben vermoed, dat een tegenpool als Zijlstra financiën zou gaan beheren? Natuurlijk niet.
Het goochelen met manifesten en programma's heeft weinig praktische betekenis voor de kiezers. Abstracte redeneringen en geschriften over het beleid, dat een partij wil bevorderen, zijn onwezenlijk. In negen van de tien gevallen worden zij nauwelijks met aandacht gevolgd of gelezen. Soms duikt er een discussie over deze zaken op in de parlement-shop. Veel duidelijker zijn stellingen, die een politieke persoonlijkheid met gezag in een disciplinaire partij verkondigt in de verkiezingsstrijd. Afbakening van een beleid op de korte termijn van een zittingsperiode door een gezaghebbend politicus in een hechte partij heeft echter alleen betekenis voor de kiezers, wanneer die politicus kandidaat is voor het minister-presidentschap en die positie ook werkelijk wil veroveren. Dan spreek niet meer de afgevaardigde, die stemmen vergaart, maar wiens handelingen straks aan het oordeel van de kiezers zijn onttrokken en die dan zonder electorale ballast kan knoeien bij kabinetsformaties, maar iemand, die zelf naar de hoogste post dingt. Natuurlijk zal hij, zoals ik destijds schreef, voorzitter of fractievoorzitter van zijn partij moeten zijn. Gezag moet hij naar twee zijden hebben. Hetgeen impliceert, dat hij ook het beleid in een mogelijke oppositie helder moet formuleren. ‘Personnalisation du pouvoir’ is het begrip, dat Duverger gebruikt voor de directe verkiezing van een regeringsleider. Hij noemt haar een van de ‘besoins fondamentaux des sociétés du XXe siècle’. (Duverger is geen gaullist). In de V.S. (niet in alle opzichten met ons vergelijkbaar, omdat men er een staatshoofd kiest), gaat die verpersoonlijking niet gepaard met een partijdiscipline; in Engeland wel. Duverger schrijft, dat Engeland zonder partijdiscipline even wankele kabinetten zou bezitten als de landen met meerpartijenstelsel. De verschillende vleugels in een regerende meerderheidspartij zouden steeds moeilijke situaties kunnen scheppen. In de V.S. wordt de president door het volk gekozen, de partijen zijn echter niet disciplinair. De meerderheden, waarop de president moet steunen, zijn variabel en worden gevormd door groepen uit èn de Democraten èn de Republikeinen. De vertegenwoordigende macht in de V.S. is dan ook veel sterker dan men in Nederland gewoonlijk denkt. Maar de president is ook veel machtiger dan bij ons de Kroon. Partijdiscipline is nodig om een persoon te laten prevaleren boven het verkiezingsprogramma, om de partij een gezicht te geven en de kiezer een concrete, levende mogelijkheid tot keuze. Een politieke persoonlijkheid, die een zwaar minister-presidentschap, beter gezegd een presidentieel ministerschap uitoefent of moet gaan uitoefenen, moet kunnen rekenen op de steun van zijn partij en zijn fractie. Partijvergaderingen in ons land zullen een strakker karakter moeten dragen, ook de regionale of plaatselijke vergaderingen trouwens. De partijen zullen in veranderde maatschappelijke en politieke situaties andere, meer gezaghebbende mensen moeten opbrengen uit hun eigen rijen. De conventies van de Amerikaanse partijen komen in de gedachten, maar die kan men er rustig weer uitbannen, omdat men een traditie niet kan transplanteren. De partijen zullen zich meer moeten verdiepen in de problemen die ‘macro’ zijn en niet in de ‘micro-problemen’, die op een administratief niveau liggen. Nu zijn het nog steeds de toto, sociale voorzieningen, belastingkwestietjes, maar zelden de ingrijpende verandering van de sociaal-economische structuur, de Europese Gemeenschap, Nieuw Guinea, de N.A.V.O., de hulp aan de onderontwikkelde gebieden. Schertsfiguren spreken vaak tè lang op vergaderingen over zaken, die volslagen irrelevant zijn voor de landspolitiek. Ook hier maken de antirevolutionairen een gunstige uitzondering. Zijlstra zegt altijd belangwekkende dingen, men praat op zo een convent van de A.R. niet meer naar de mond van ouderen over een nieuw schoolstrijdje, maar liever over de onderontwikkelde gebieden en dan nog zeer deskundig en uitgebreid (Biesheuvel). Ook de socialisten hebben op hun vergaderingen een grotere visie dan de andere groeperingen. Een uitgebreid debat over eenzijdige ontwapening bijvoorbeeld en resoluties | |
[pagina 8]
| |
over Europa (hoe men verder ook over de beweringen van een man als Ruygers denkt) zijn politiek belangrijker dan het gekwezel op een K.V.P.-vergadering over de manier, hoe men zonder kleerscheuren uit het vraagstuk van de algemene kinderbijslag kan komen. Voor een verheffing van het politieke peil zijn gezaghebbende mensen nodig en partijdiscipline, zeker in het parlement. Kadaverdiscipline blijft een kwaad. Binnen de partijen moeten groepen kunnen ontstaan, die zich op een redelijke wijze tegen een beleid keren en invloed oefenen om in de toekomst andere figuren op het eerste plan te brengen. Die groepen houden het leven in de partij en weren de verstarring. Dit gebeurt in Engeland ook, ondanks de partijdiscipline. Hun positieve invloed is duidelijk merkbaar in de conservatieve partij, waar op sociaal-economisch terrein de oude vooroordelen (afgezien van het snobisme, maar dat is een volksaard) steeds minder politieke kracht verspreiden.
Een inkrimping van het aantal politieke partijen in Nederland kan men niet geforceerd bereiken. Na de oorlog heeft men vooral in socialistische kring de illusie gehad, dat men het Engelse twee-partijensysteem via de doorbraak zou benaderen. De eerste resultaten waren al niet bemoedigend en de latere resultaten gaven reden tot ontmoediging. Nog altijd is de formatie van een kabinet in Nederland moeizaam, de oude nuances tussen de verschillende partijen bestaan nog steeds, worden misschien juist onder dit kabinet nog sterker. Men kan een uitheems politiek systeem niet imiteren, het komt ook niet vanzelf door een partijprogramma met een bredere basis voor leden en kiezers te bieden, juridisch kan men ook niets bereiken. Aan elk systeem, dus ook aan elk nieuw systeem, moet een ontwikkeling voorafgaan, die door bepaalde factoren wordt gestimuleerd. Meestal zijn dit negatieve factoren: het stelsel werkt niet meer, of het werkt krampachtig zoals in Nederland, doordat het ten achter is gebleven bij de moderne ontwikkeling van de omringende maatschappij, waarin het soevereiniteitsbegrip totaal verandert, de hypermoderne economische theorieën in praktijk worden gebracht en waarin wij een parlementair partijensysteem bezitten, dat star is gebleven en daardoor het contact met de eigen samenleving en met de wereld dreigt te verliezen. Politiek verval, zoals wij dat nu onder het minister-presidentschap van De Quay kunnen waarnemen, kan bij een sterke daling van de welvaart eerder ruimte bieden voor autoritaire stromingen van malcontenten dan een regime, dat zich uit zichzelf vernieuwt. Maar dan zullen de politici hun zelftevredenheid moeten overwinnen. Zij, die dit niet presteren, zullen van het toneel verdwijnen. De partijen, die persoonlijkheden opkweken (geen schreeuwers, maar deskundige staatslieden; ook geen technocraten) zullen steeds sterker worden. De zwakke partijen, heterogeen en slecht georganiseerd, zullen zwakker worden en ten slotte opgaan in de grote formaties (voorbeeld: de eens zo zetelrijke radicaalsocialistische partij in Frankrijk). Het politieke bedrijf zal harder worden, de strijd moeilijker. Tenzij natuurlijk de meerderheid van onze politici het gescharrel in de ‘micro-vaalt’ behagelijker blijven vinden. Maar dan ook geen klachten over de onbelangrijke positie van Nederland in deze wereld. |
|