The time has come to eat’, en eindigt met de volgende strofe:
Full darkness! Time enough the lamps were lit.
Let us to dinner, Madam; wine and wit
Must have their hour, even as love and war,
And what's to come revives what went before.
Come now, for see the Captain of my lust,
Het that so stoutly fought and stiffly thrust,
Fallen, diminished on the field he lies;
Cover his face, he dreams in paradise.
We, while he sleeps, shall dine; and when that's done
Drink to his resurrection later on.
Niet altijd is Hope's erotiek zo blijmoedig en ongecompliceerd. Integendeel, over het algemeen is zij bij hem iets dreigends, iets dat isoleert en vereenzaamt, of vernietigt. Hij beschrijft de verterende erotiek van de mythologische Labra, van de grinnikende meisjes die de ‘bright fibre of her sex’ zitten te spinnen, van Judith die Holofernes doodt, van Byron die er tot in de hel door vervolgd wordt. Soms transformeert het object van zijn verlangen zich voor zijn ogen tot iets griezeligs en weerzinwekkends. Er is een gedicht, The Dinner, waar het jonge meisje, bekoorlijk en begeerlijk, onder het eten plotseling verandert in een afzichtelijke carnivoor, die het vlees van haar prooi aan stukken trekt. Ik zal ook niet gauw de volgende regels vergeten (uit een gedicht Observation Car uit de eerste bundel en helaas niet herdrukt in Poems):
And the maddening way the other passengers alter:
The schoolgirl who goes to the Ladies' comes back to her seat
A lollipop blonde who leads you on to assault her,
And you've just got her skirts round her waist and her pants round her feet
When you find yourself frumbling about the nightmare knees
Of a pink hippopotamus with a permanent wave
Who sends you for sandwiches and a couple of teas,
But by then she has whiskers, no teeth and one foot in the grave.
De dubbele erotische angst - de angst om zichzelf te verliezen en vernietigd te worden, en de angst voor ontgoocheling - wordt altijd gerelativeerd door de humor, en wordt in het laatste gedicht van de bundel definitief weggelachen, als Henry Clay zijn fatale ontmoeting heeft met een ‘white girl of uncommon size’, die hem in bed plat- en dooddrukt en hem dan als slaapkamerkleedje gaat gebruiken: ‘He was the hero of our time. He may/with any luck, one day, be you or me’. De humor, die in dit laatste gedicht bijna tot kolder wordt, is aanwezig ook in zijn meest serieuze gedichten, waar hij, soms vol wanhoop, soms neutraal constaterend, schrijft over de menselijke eenzaamheid, die hij symboliseert in het beeld van de ‘wandering islands’: ‘You cannot build bridges between the wandering islands’.
Het wordt Hope vaak verweten dat hij zo weinig modern is. Dat is eenzelfde slag in de lucht als het verwijt dat hem over zijn intellectualisme gemaakt wordt. Als blote constatering kan het overigens niet tegengesproken worden: Hope is een traditionalist, die welsprekende bezwaren heeft tegen allerlei aspecten van de moderne maatschappij en die vooral vuil wordt als hij denkt aan de Technocraat, de Adverteerder, de dogmatische Freudiaan en de pedante Darwinist, de Masters of Progress en de Leaders of our Time. Dan wordt hij een soort angry young man, niet piepjong meer, maar ontzettend angry. Ook als hij niet kwaad is hebben zijn gedichten, op een enkele uitzondering na, iets hards en weerbarstigs dat aan Slauerhoff doet denken. Zoete muzikaliteit en mooie klanken om lekker op weg te drijven moet men bij hem niet zoeken. Zijn versvorm is conservatief, reactionair als men wil; hij heeft zelfs een voorkeur voor de zgn. heroic couplets, gepaard rijmende vijfvoetige jamben, die hij een geraffineerde simpelheid geeft en waarin zijn ironische toon prachtig tot zijn recht komt, getuige de volgende regels uit Man Friday:
Crusoe returned to England and his kind,
Proof that an unimaginative mind
And sober industry and commonsense
May supplement the work of Providence.
Na het bovenstaande is het wel duidelijk dat Hope het tegendeel van een estheet is. Wie op zoek is naar fijnzinnigheid - met het hoofd een tikje scheef en de ogen half geloken - moet hem maar niet lezen. Hij heeft soms krasse woorden nodig om zijn verontwaardiging te luchten: regels als ‘backbiting bitches, snipers from a pew,/small turds from the great arse of self-esteem’, zijn niet voor de estheten geschreven. Maar men kan bij hem terecht als men een persoonlijkheid wil vinden die iets te zeggen heeft en die over de middelen beschikt om het te zeggen, en die tegelijk zo ongewoon is dat hij eruditie paart aan een gevoel voor humor, en een sterke lyrische gespannenheid aan meedogenloze satire.