Toneelseizoen start met vier lichte bevallingen
H. van den Bergh
Het theaterseizoen is op alle fronten in de vedergewichtklasse ingezet, en wel met een nu al duidelijk constateerbare stijgende lijn.
Studio opende half augustus de rij met een ontstellend flauw, beneden de maat gespeelde Amerikaanse parafrase van Molière's Ingebeelde zieke, een treurig schouwspel vergelijkbaar met een gondelvaart op de Waddenzee, voortgeroeid door een zwaarrheumatische gondelier. Wij willen in dit verband geen namen noemen, omdat het hier gedrukt zien van de titel van het stuk, U onbewust nog zou kunnen aanzetten het toch te gaan zien, terwijl het vermelden van de spelers, die de meest elementaire vakkennis ontbeerden, hen in het verband van deze bespreking toch nog te veel in het vlak van beroepsacteurs zou plaatsen.
Het Rotterdams Toneel startte op de verjaardag van prinses Wilhelmina met een droevig Frans blijspel van ene René de Obaldia, van wie het programma wist te melden dat hij reeds twee prijzen had gewonnen, één voor een roman en één voor zijn zwarte humor. Daarvan was in zijn stuk Jenuzië in ieder geval niets te merken. Er werd zeer verdienstelijk gespeeld door Enny Meunier en Ann Hasekamp, maar het bleef een hopeloos gevecht met een onbuigzame tekst. Er werd een horribele butler bijgedragen door Pieter Lutz, zo onfrans als het maar zijn kon. De bewerker, Max Nord, schreef dan ook in zijn Woordje Vooraf dat hij verantwoordelijk wilde gesteld worden voor de toespelingen op Nederlandse politieke, literaire en andere toestanden. Volgens ons waren die toespelingen er niet. Is dat soms zwarte humor?
Jenuzië bleek een ver, onbekend land te zijn, waar men een soort indianentaal spreekt, die men dan ook de hele avond te horen krijgt, wat de eerste vijf minuten wel grappig is. Verder werd het tweetal bedrijven gevuld met structuurloos gebabbel, dat men in een welwillende bui misschien poëtisch zou kunnen noemen. Aan decors,