Brief uit Bonn
Democratie in West-Duitsland heeft kansen
A.S. Spoor
Wordt West-Duitsland op een goede dag nog eens een echte democratie? Ik geloof inderdaad in die mogelijkheid. De mogelijkheid dus, dat niet langer autoritaire, autokratische en klerikalistische figuren de Bondsrepubliek beheersen, maar werkelijke democraten, die geloven aan de gelijke rechten van de burgers, die enig vertrouwen hebben in het menselijk verstand en voor wie humanistische waarden meer betekenen dan speelballen in het opportunisme van een verkiezingsstrijd.
Verbluffend optimisme misschien. Maar ik grond het op de voortschrijdende verwestelijking van de Westduitse samenleving. Tot 1945 liep de lijn van het Westen - als politieke en ideële grootheid - van Lübeck via Hamburg, Bremen, de oostelijke grenzen van Nederland, België en Frankrijk, langs Bazel en Zürich naar Venetië. Het Duitsland, dat ten oosten van die lijn lag, was Middeneuropees, middeleeuws vaak met zijn boeren-marktsteden. Daar huisden nog de kobolden, de Siegfrieds en Brunhildes in de wouden, daar geloofde men nog in heksen en duivels. Maar daar lag de ‘Heimat’ van de ziel, van de mens, die zich één weet met de kosmische orde, daar was het land van de metafysika.
Het Westen, met zijn rationalistische en internationalistische benadering van de problemen van de samenleving, werd in het vroegere Duitsland gehaat. Op het hoogste intellectuele niveau kon men daarvan een getuigenis zien in Thomas Mann's Betrachtungen eines Unpolitischen, fel requisitoir tegen de verlichting en de democratie, waarin men overigens (het boek is enkele jaren geleden herdrukt met een inleiding van Erika Mann) alle zwakheden, die de democratie kunnen kenmerken, genadeloos ontleed vindt.
Sinds Duitslands splitsing, waarover de westelijke staatslieden dagelijks obligaat gejammer ten beste geven, maar waarover velen bepaald niet bedroefd zijn, is de politieke lijn van het Westen kunstmatig verlegd naar de Elbe. Sinds 1945 zijn de Westduitsers, eerst hardhandig door de bezetters, toen wat zachtzinniger door de toeristen en de buitenlandse arbeiders, in contact gekomen met de vreemdeling uit het Westen. Langzaam maar zeker heeft de Westduitse bevolking het denkbeeld aanvaard, dat zij tot het Westen behoort. Natuurlijk willen de twaalf miljoen vluchtelingen uit het oosten terug naar hun landerijen en hun Heimat in Pommeren en Silezië, maar die wil komt meer voort uit heimwee dan uit politiek instinct. Dat laatste heeft zich in de Bondsrepubliek zodanig ontwikkeld, dat men zich een westerling voelt en dat men daarom ook democraat wil zijn.
Dat laatste blijft voorlopig nog een wensdroom. Ik zal niet ontkennen, dat de werkelijke democraten sterker zijn dan ten tijde van de Republiek van Weimar. Maar dat neemt niet weg, dat de meerderheid van de Westduitse bevolking en de meerderheid van de politici nog slechts een vage notie hebben van een democratische samenleving. Een soort apolitieke ambtelijkheid neemt men vaak waar bij de verdediging van het regeringsbeleid in de Bondsdag. Vooral wanneer men goed luistert naar ministers als Schröder en Strauss en naar de vroegere burgemeester van Keulen... Adenauer.
De naam Adenauer is gevallen. Hij heeft er natuurlijk veel voor gedaan, dat West-Duitsland zo een duidelijke westelijke koers is gaan varen. Juist deze rooms-katholieke Rijnlander heeft de band met de westelijke democratieën belangrijker gevonden dan de hereniging, want er is geen sterveling, die gelooft, dat de kanselier oprecht was, toen hij zijn leus de wereld inslingerde: hoe sterker wij zijn in de N.A.V.O., in de E.G.K.S., kortom in het Westen, hoe eerder wij de hereniging bereiken.
Toch, en dat is de paradox, moet men Adenauer niet zien als een exponent van die groeiende groep, die probeert van de Bondsrepubliek een westerse democratie te maken. Adenauers verbondenheid met het Westen