Kanttekeningen bij de balletsituatie
H. Schaafsma
Ballet is de meest uitgesproken theaterkunst. Belichting, decors, kostuums, toneeldimensies zijn niet slechts technische complementen (zoals in de dramatische kunst), het zijn wezenstrekken. Het instrument is het menselijk lichaam, dat wordt gebruikt om te behagen, te ontroeren, te schokken - soms ook om mee te delen. In geen van de andere kunsten is de samenhang van inhoud en vorm zo hecht, nergens is dan ook het gevaar zo groot dat inhoud degenereert tot vorm zonder meer - dat kunst wordt tot kitsch. De annotatiemoeilijkheden zijn nog altijd niet afdoende opgelost. Omdat men zich bij de beoordeling niet kan bedienen van partituur of tekstboek wordt het aanleggen van normen moeilijk; blijft de beoordeling primair een gevoelskwestie.
Velen ondergaan het ballet, althans bepaalde vormen ervan, als een roes. Het zijn de ballettomanen die zich van de liefhebbers onderscheiden door hun neiging supporters te worden van een richting, een troep, een ballerina. Partijgangers die door hun enthousiasme de attractie van een balletvoorstelling vergroten, Maar door hun partijgangerschap de ballet ‘situatie’ compliceren.
Ballet is duur; bijna zo duur als de opera. Sommige grote balletleiders kunnen profiteren van de steun van rijkelui. Balanchine werd gesubsidieerd door Lincoln Kirstein; Robbins kan zijn vitaliserend pionierswerk verrichten dank zij mevrouw Rebekah W. Harkness en haar Foundation. De Cuevas zal wel de laatste rijkaard zijn geweest, die het zich kon permitteren (en er weldadig plezier in had) een balletgroep uit eigen middelen te financieren en te leiden.
Het ligt voor de hand, dat in landen waar het kapitalistisch Maecenaat mentaal niet bij machte is een theaterkunst als het ballet van middelen te voorzien, de overheid deze taak overneemt. Een democratische overheid zal dit niet zo onvoorwaardelijk kunnen doen als een autocratische (Bolsjoj en - op ander gebied - Brechts Volkstheater, dat door het regiem-Ulbricht vorstelijk werd behandeld), maar men kan zich aan de andere kant afvragen of het democratische noodzaak is, subsidies en de daaraan verbonden voorwaarden van jaar tot jaar te laten bezien door gemeenteraden.
Juist omdat het ballet in zo sterke mate van ensemblewerk afhankelijk is en omdat zichzelf respecterende ballettroepen traditioneel hun eigen opleidingen exploiteren, is de mogelijkheid tot het voeren van een beleid op langere termijn noodzakelijk.
De organisatorisch chaotische situatie, waarin het ballet in Nederland op het ogenblik verkeert, kan men betreuren zonder er al te zwaar aan te tillen. De overheid mag er niet alleen voor aansprakelijk worden gesteld, ook al heeft zij de zaak niet in alle opzichten even tactisch behandeld. Maar tact moet in deze sfeer, waar ambities en rivaliteiten zo'n grote (en in bepaalde opzichten bevruchtende) rol spelen, wel zeer hoogwaardig zijn, wil zij tot resultaten leiden.
Een werkelijk bevredigden de ballet-constellatie zal waarschijnlijk pas tot stand kunnen worden gebracht, wanneer men er in slaagt lieden te vinden die bereid en in staat zijn de ‘bedrijfsleiding’ op zich te nemen. Schapen met meer dan vijf poten: zij moeten het vertrouwen winnen en behouden van artistieke leid(st)ers en dansers (danseressen); zij moeten voldoende ingewijd zijn, om de scheidslijn tussen redelijkheid en onredelijkheid van artistieke eisen te kunnen handhaven; zij moeten kunnen financieren en organiseren; zij moeten de overheden door hun bekwaamheid de garantie kunnen bieden, dat zij zonder constante voogdij de zaak draaiende kunnen houden; zij moeten tegenover de persoonlijke artistieke ambitie de onbaatzuchtige sociale ambitie stellen (waarvoor zij dan natuurlijk op een royale materiële beloning aanspraak moeten kunnen maken).
De fabel op pagina 16 is van Leo Vroman, met tekeningen van Peter Vos.