Twee zomers
H. van Galen Last
Dat de geschiedenis zich nooit herhaalt spreekt vandaag voor het ‘ontwikkelde’ deel van de publieke opinie evenzeer vanzelf als gisteren de idee dat de geschiedenis niet anders doet dan zich herhalen. München 1938 en Berlijn 1961? Iedereen ziet ogenblikkelijk de verschillen. Kroesjtsjew is geen Hitler - en een tegenstander die geen Hitler is, is blijkbaar voor velen al een tot dankbaarheid en vertedering stemmend feit. Met Amerika is geen München mogelijk, volgens anderen, die wel eens vergeten hoe groot de Amerikaanse verantwoordelijkheid is geweest voor dat andere München dat Yalta heette. Benito Mussolini ligt vergeten in zijn graf en dat De Gaulle geen Daladier is, daarover bestaat ook geen verschil van mening, al geeft juist dit feit nog wel eens aanleiding tot bezorgdheid.
Toevallig echter kreeg ik onlangs een nummer onder ogen van een goed liberaal Nederlands dagblad, en opeens was het er toch, ondanks alles, dat gevoel dat Tsjecho-Slowakije 1938 en Berlijn 1961, bij alle verschillen, angstwekkend veel op elkaar lijken, dat de stomme geschiedenis zich tòch altijd herhaalt. Van enige sympathie voor het communisme kan deze krant die zijn lezers vooral vindt onder het ‘betere publiek’ - van Den Haag nog wel - bezwaarlijk worden verdacht. En toch. Iemand die niets wist van de lange voorgeschiedenis van het gedonder om Berlijn zou, zonder zich te forceren, uit dit liberale dagblad de indruk hebben kunnen krijgen dat die eeuwige Duitsers weer eens bezig waren geweest, dat ordeverstorend volkje met zijn ‘revanche’-dromen en zijn toch wel aanmatigend optreden. Uiteraard klaagde het blad over het aanmatigende Duitse optreden tegenover Kennedy, maar daaruit zou de slimme lezer wel weten te lezen dat ook de Russen, bij al hun ook niet zo prettige eigenschappen, toch wel reden hadden misschien om aan het eind van hun geduld te zijn met deze volksstam. Brave oud-kolonialen zouden, na de lezing van hun lijfblad, tegen elkaar kunnen hebben gezegd: ‘Duitsers blijven toch maar Duitsers’, precies zoals zij in hun jeugd, tijdens het filosofie-uurtje in De Harmonie ‘op Batavia’, tegen elkaar zeiden dat Inlanders toch in de eerste plaats Inlanders bleven.
Toch zag het liberale blad nog wel reden om de toekomst met enig vertrouwen tegemoet te zien, want het werd steeds duidelijker dat het Frans-Duitse verzet tegen de Angelsaksische plannen om zo gauw mogelijk met de Russen aan tafel te schuiven, op het punt van breken stond; men zou wel gauw bakzeil moeten halen tegenover de Angdlsaksen en er waren zelfs Duitsers bij wie eindelijk het inzicht kwam dat het misschien het verstandigst was om zich maar bij de scheiding van Oost- en West-Duitsland neer te leggen. Dit alles werd meer gesuggereerd dan ronduit gezegd - men schreef niet, zoals Schneiders in het Hollands Weekblad van 16 augustus zo rondborstig deed, over Duitsers en Fransen als over ‘gevaarlijke vrienden’, maar men gaf fijntjes te verstaan dat zij het waren (al had het liberale dagblad, in dat nummer althans, het oog vooral op de Duitsers gericht) en dat het nu tijd werd dat zij eens stevig op hun nummer werden gezet.
Wanneer hadden wij soortgelijke geluiden al eens eerder gehoord? Het is misschien toeval dat ik op mijn rhetorische vraag zou kunnen antwoorden: in datzelfde blad, in augustus-september 1938 (al speelden vooral de Duitsers toen een andere rol). Ik ben er van overtuigd dat vandaag communisanten in die krant geen gelegenheid zouden krijgen om over buitenlandse politiek te schrijven, zoals de fascisanten die in 1938 wel hebben gehad. Maar toen en nu stond het blad niet alleen in zijn slechte humeur tegenover de zwakste partij die soms leek te weigeren zich als zwakste partij te gedragen, die ‘onnodig provocerend’ optrad, die het ontbrak aan realiteitsbesef, die zich niet wilde schikken in het onvermijdelijke; in zijn slechte humeur ook tegenover de ‘gevaarlijke vrienden’ die wilden volharden in een politiek van halsstarrigheid. Toen, als nu, bestond er die neiging om tegen de geschiedenis te trappen als een kind tegen de stoel waaraan het zich gestoten heeft. In 1938 begrepen sommigen opeens hoe onzinnig het verdrag van Versailles was geweest, zoals nu zo velen begrijpen dat die verdeling van Berlijn... enfin, de Russen moeten natuurlijk Berlijn wel voelen als een doorn in hun vlees, zoals Hitler in 1938 Tsjecho-Slowakije voelde als een pistool op zijn borst.
Natuurlijk zijn er tegen de Duitsers nu, zoals tegen al onze ‘vrienden’, en zoals tegen de Tsjechen toen, grieven te bedenken die niet zonder grond zijn, maar het breed uitmeten ervan leidt, in deze omstandigheden, zoals destijds, tot het verdoezelen van de werkelijke oorzaak van de crisis. En wie, in verband met de kwestie-Berlijn, de Duitsers en De Gaulle aanwijst als onze ‘gevaarlijke vrienden’, doet dat omdat hij er een goede reden toe heeft - hij is bereid de