herhaaldelijk die gedachte ver van zich geworpen.
Laten wij de dingen recht in de ogen zien, en geen plannetjes beramen die nooit tot verwerkelijking kunnen komen. Onze mogelijkheden zijn beperkt. Indonesië stelt Souvereiniteits-erkenning als onverbiddelijke voorwaarde. En het dreigt met alle middelen zijn wensen door te zetten. De tijd voor een vreedzame oplossing is beperkt.
Wat kan gedaan worden? Antwoord op die vraag hangt niet alleen af van onze opvattingen, maar ook van de Indonesische gevoeligheden en wensen. De keuze van de weg om tot oplossing van het conflict te geraken zal moeten gedaan worden in vóóroverleg tussen beide partijen. Dat overleg is mogelijk, ook bij ontbreken van officiële diplomatieke betrekkingen. Aftasting van de mogelijkheden, zowel wat betreft de wijze om tot oplossing te geraken, als wat betreft de regeling der kwestie zelf, zal door vóór-overleg moeten geschieden.
Verschillende methodes om tot oplossing te geraken zijn denkbaar. De kwestie speelde verschillende malen in de V.N. Denkbaar ware, dat opnieuw daar de vraag zou worden aan de orde gesteld, met grotere bereidheid van de partijen om de resultaten van de ‘collectieve conciliatie’ te aanvaarden. Maar het is niet onwaarschijnlijk, dat tegen wederom-behandeling in de V.N. van Indonesische zijde bezwaren zouden bestaan, al is de meerderheid in de V.N. eerder pro-Indonesisch dan pro-Nederlands, en zou de N.G. kwestie daar gezien worden als een ‘koloniale kwestie’.
Ook aan de bemiddeling van een bevriend staatshoofd kan men denken, aan een bemiddeling door Kennedy, Nehroe of Bourguiba. Dergelijke bemiddeling zou geen enkel staatsman op zich nemen, zonder de vrijwel-zekerheid, dat de twee partijen zijn bemiddelingsvoorstel ook zouden aanvaarden. Men weet niet of bereidheid daartoe in Nederland en in Indonesië zou aanwezig zijn.
Denkbaar is ook de bilaterale bespreking, die het grote voordeel heeft, dat ook andere punten van conflict in het overleg kunnen worden betrokken, en eventueel in de regeling kunnen worden begrepen. Dergelijk bilateraal overleg zou ook vergemakkelijken de inschakeling bij het overleg van een Papoea-vertegenwoordiging.
Er zijn ook vele mogelijkheden wat betreft de te bereiken regeling. Indonesië eist de erkenning van Indonesische souvereiniteit over N.G. Maar over het ogenblik, dat Indonesisch gezag daar feitelijk zou gaan gelden, over de plaats die zou worden toegekend aan N.G. binnen het Indonesisch staatsbestel, over de zekerstelling van de nodige technische en economische hulpverlening, dient een regeling te worden getroffen. Hier gaat spelen de verantwoordelijkheid die Nederland gevoelt voor de Papoea's, hier zal tot uiting komen de Nederlandse wens van zo groot mogelijke verwerkelijking van de zelfbeschikking. De inhoud van de regeling zal mede bepalen of zij door Nederland zal kunnen aanvaard worden als zowel redelijk als niet-oneervol.
Welke regelingen zullen kunnen getroffen worden, zal pas in de onderhandelingen kunnen blijken. Er is hier zo grote mate van wederzijds belang, dat met groot vertrouwen die onderhandelingen zouden kunnen beginnen. Het is niet mogelijk, noch nodig, over de nadere inhoud in details te treden.
Een oplossing van de N.G. kwestie is zeer wel mogelijk, en is dringend gewenst, is niet alleen een Nederlands, maar een regionaal-Atlantisch, en zelfs een wereld-belang. Maar hoe zal de Nederlandse immobiliteit kunnen worden doorbroken? Binnen alle politieke partijen valt een groeiend onbehagen te constateren. Men kan betreuren dat bij ons het referendum ontbreekt. Want de klove tussen de soms verstijfde partijstandpunten en de levende overtuigingen wordt groter en groter. Een steeds groeiend deel van de bevolking begrijpt niet meer de dogmatische starheid, en het gebrek aan politieke fantasie en daadkracht, van haar regering. Nederland moet geraken uit de impasse, waarin men verzeild is door kortzichtigheid en binnenlandse partij-politiek.
Is de tijd reeds rijp voor een parlementair initiatief, gesteund door krachtige uitingen van de publieke opinie? Of zou alleen een massale actie uit het volk zelf de oplossing kunnen bewerken, en de partijpolitieke verstijving kunnen ontdooien?
In de Nieuw Guinea kwestie, zoals in elke kwestie van buitenlands beleid, wreekt zich het feit, dat partijen vooral worden gevormd op de grondslag van de binnenlandse politiek. Vandaar, dat in elke partij de meningen verdeeld zijn over kwesties waar Nederland nog beslissingsvrijheid heeft in buitenlandse zaken. Groeit niet de behoefte om voor die schaarse gevallen een bijzondere parlementaire procedure te scheppen, die de mogelijkheid geeft de persoonlijke overtuiging van de Kamerleden, en dus van de kiezers, meer tot haar recht te doen komen?
B.V.A. Röling