blijft het element van ‘kwijtraken wat je kwijt wil’ er altijd duidelijk in. Dat geldt ook voor de bescheiden cultus van de kluns in mijzelf, trouwens makkelijk te beschouwen als een teken van onverwoestbaarheid in de zelfachting.
Nee, met het journaal lever je jezelf niet uit; zo aanhoudend ophelderend over de eigen aard, ben je veel te veel bedacht op onwillekeurige bekentenissen om ze nog te laten ontsnappen. Het gaat ook eigenlijk minder over jezelf naarmate het meer over jezelf gaat. Al die geïsoleerde ondervindingen hebben een karakter van fragmenten van algemene menselijkheid, toevallig door mij ondervonden zoals vermoedelijk door vele anderen.
Een verhaal schrijven over een gefingeerde ander is gevaarlijker. Dan ben je geconcentreerd op die ander, en verslapt de aandacht voor de zelfbescherming; toch komt het uit de eigen ondervinding, er kan ongemerkt allerlei overgevoeligs naar buiten kruipen. Gelukkig is het dan weer voor een lezer moeilijker om er conclusies uit te trekken, denk ik als geruststelling wanneer achteraf de agitatie opkomt, in de vorm van ‘dat had ik niet moeten doen, nu ben ik er geweest’. Nog geruststellender is dat het voor niemand veel verschil maakt of ik zus of zo ben. Daar is dit werk in ieder geval goed voor: om de druk op te heffen van de samenleving als tegelijk zorgzame hoeder en ijzeren rechter. Het gevaar is geloof ik voor de meeste bekenners vooral dat zij overstelpt zullen worden door het besef van de enorme onverschilligheid om hen heen.
Recept om de appreciatie te verlevendigen voor de dingen die zijn wat zij zijn: een kwartiertje denken aan een volgende oorlog, desnoods geholpen door wat lektuur over de bescherming burgerbevolking. Explosies, branden, ruïnes, de landen ontvolkt, de kinderen vermonsterlijkt.
Kijk nu maar eens wat de wereld levend is. Aan de overkant komt papa thuis, een van
zijn kinderen doet hem open en gaat dadelijk aan de deurknop hangen; de slungelige jongen aan de overkant speelt weer popmusic op zijn gramofoon, altijd dezelfde langspeelplaat; er komt een invalide oude mevrouw langs, in haar wagentje geduwd door een gezelschapsjuffrouw, met haar handen uitgespreid op het dekentje over haar knieën; en daar is een man met een ronkende sportwagen, hij staat even stil voor een schreeuwende conversatie met twee bekenden te voet, en patst intussen kracht door af en toe wat gas te geven.
Dat is het leven, en meer heb ik niet nodig: verbeelding en praktijk precies passend op elkaar, totdat ze zich weer splitsen als de ontevredenheid en behoeften zich herstellen.
Onweerstaanbaar naar de slaap gedreven worden, in het midden van een grauwe middag, uitgestrekt op de vloer; en dan een kwartier later wakker worden wanneer de zon juist doorbreekt. Een soort recept alweer, maar afhankelijk van die zon. Blijven liggen met de ogen dicht, luisteren naar de geluiden van de straat, en met de hand een beetje roeren in de resten van de wind die door het raam komen. Dat is het geluk, en zelfs letterlijk inspirerend. In de wereld van dat welbehagen zijn denkbeeldige figuurtjes te onderscheiden, en het is zielig voor ze dat het ook voor hen niet duren kan.
Andere inspiratie van de laatste dagen: de ontmoeting op de trap met de logé van een huisgenoot, wel meer gezien, nog nooit gesproken. De hardnekkige moeilijkheid van die conversatie! Hij lachte veel te veel, waarschijnlijk had hij met hetzelfde te kampen. Eenmaal scheef begonnen gaat zo'n gesprek hulpeloos door in zijn kromme trant, met onhandige woorden en stijve grappen, steeds verlengd omdat het eigenlijk nog niet begonnen lijkt; daarbij treedt een gewaarwording op van druk op het borstbeen, die langzaam opgeheven wordt als het eindelijk uit is: Ik ga maar eens door, haha- Jaja, haha, ik ook - Tot zien, haha - Tot ziens.