Een pornograaf is ook een mens
J.J.D. Rijk
Jos Panhuysen: De pornograaf.
Een roman over een rel in de literatorenwereld, geschreven door een van de partijen, is geloof ik nogal zeldzaam. Het was gebruikelijk elkaar in Maatstaf voor lelijkerd te zetten, of mandarijnen in het zuur te leggen.
Toen Jos Panhuysen, brabander en katholiek, in een katholiek tijdschrift (Het Blad van Nu) de glibberige maar duidelijke insinuatie aantrof dat hij extra inkomsten trok uit de levering van pornografische manuscripten aan een postbusuitgever, is hij geweldig boos geworden. Je kunt dan gaan vechten of duelleren, of een aanklacht wegens laster indienen.
Maar de eerste mogelijkheden geven de vijand nog teveel eer, en om te procederen moet men juridisch houvast hebben. En dat bood het anonieme stuk niet, want theoretisch was het niet volkomen uitgesloten dat de schrijver een ander bedoeld zou kunnen hebben; ondenkbaar was het wel.
Omdat het in de katholieke pers niet mogelijk was revanche te nemen, zoals Panhuysen zijn literaire dubbelganger Rondhuis laat zeggen, heeft hij dat toen in een korte roman gedaan. Met de beschreven voorvallen moet de lezer dus voorzichtig zijn, want uitdrukkelijk zegt Panhuysen dat sommige feiten en citaten echt zijn, andere niet; ‘het is een roman, geen historie’.
Maar de op deining beluste lezer leest dit verhaal natuurlijk toch als het verslag van een rel, geholpen door het duidelijke zelfportret (men zegt dat het lijkt) van de schrijver, een schuilnaam als Paul van Oostende voor een literaire autoriteit in het zuiden des lands en citaten; voor insiders in de journalistiek moet er nog veel meer duidelijk zijn.
De roman, in een maand geschreven, komt dan bij de lezer wat in de verdrukking. Panhuysen is er van uitgegaan dat ook van een rancuneuze, beperkte, maar streberische stukjesschrijver wel een lelijk en gelijkend
portret is te leveren, omdat zo iemand tenslotte óók bij de mensen hoort; maar deze man moest nu eenmaal vooral klappen krijgen, en dan is het weer minder belangrijk hoe hij er uit ziet. Hij is me dan ook tamelijk onbekend gebleven, al zijn er wel aardige en onthullende momenten, zoals het ritje van de streber in zijn nieuwe tweede-hands auto. Maar de vriendelijke opmerkingen van Panhuysen-Rondhuis dat hij misschien wel een beetje op hem lijkt en hem au fond geen kwaad hart toedraagt, zijn nog geen psychologische verduidelijkingen van de geportretteerde. Dat die er bekaaid afkomt is niet voldoende; het had waarschijnlijk scherper gekund.
Dat P.-R. er zelf uitgebreid in voorkomt dient meer om de rel uiteen te zetten dan voor de roman; dat brengt bij deze wraakoefening mee dat P.-R. alleen van de buitenkant bekeken wordt als een nietsvermoedend slachtoffer, een zuidelijke bonhomme die vals fluit en ouderwetse schlagers zingt. Men kan geen kwaad woord over hem zeggen.
De andere figuren zijn een vriend van de stukjesschrijver die als een soort boodschapper fungeert om de afloop van de zaak uit de doeken te doen, en de vrouw van de vuilspuiter. Dat is een interessant meisje, ik had er graag meer over willen weten want hier is de romancier op gang.
De peroratie is op zichzelf bijzonder sympathiek wanneer ze blijkt te bestaan in een lofrede op Kronkel-Carmiggelt, aan andere cursivisten ten voorbeeld gesteld - een onbereikbaar voorbeeld natuurlijk. Dit zou dan, volgens Rondhuis dus, niet in de katholieke pers hebben gekund vanwege de alinea's die aan de wraakneming gewijd waren. Het is nu dan als brochure verschenen in de goedgehumeurde roman die als bewerking van een brochure verscheen bij Stols-Barth.