Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Adriaan van Zeegen
| |
[pagina 12]
| |
de meeste staarten konden er niet op, helaas
door dezelfde, of overeenkomstige omstandigheden. Maar Kandinsky stamde zoals gezegd van Monet af en Van Zeegen was een leerling van de grote huiskamermysticus van vóór de oorlog: Toorop. Een van de laatste opdrachten aan de jonge Van Zeegen luidde: zie je die boom daar? Teken hem van alle kanten, in elk licht, van veraf en dichtbij. Een mooie mystieke opdracht en kennelijk aan een gevoelig oor gezegd, want omdat Toorop vergat te informeren hoe het verder met Van Zeegen ging, bleef deze als de Romeinse soldaat bij Pompeï, maanden en jaren, op zijn post. Waar Darwin een reis om de wereld voor nodig had, en Van Leeuwenhoek een geslepen glaskraaltje, dat zag Van Zeegen in de boom, in de stam, de takken, het begin van de wortels, en vooral, steeds meer, in de grillige groeven en barsten en begroeisels en wormgaten en vergeten knoppen van de schors. Dit werd de navel waardoor Van Zeegen de amoeboidie van een nieuwe kunst ontdekte. Het gekke is dat hij nog steeds niet weet dat hij iets nieuws ontdekte, de abstracte kunstenaars van nu zijn voor hem allemaal communisten en vieze kerels. Zijn leeftijdsgenoten daarentegen, de nuffige dametjes en heertjes met de fraaie stilleventjes en de fijne toetsjes, beschouwden hem meestal als een ongevaarlijke zonderling, de man van de geheimen der zee of zoiets. | |
[pagina 13]
| |
Het nadeel van dit niet-inzien wat nu werkelijk nieuw en oorspronkelijk was, valt direct in het oog als men een groot aantal schilderijen van Van Zeegen naast elkaar ziet, zoals een keer mogelijk is geweest in het Zoölogisch Museum te Amsterdam, in 1956, ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Daar hingen nl. o.a. geweldig grote schilderijen van gefantaseerde zeelelies en zeeanemonen, kwallen en waaierkoralen. Misschien heeft een goedbedoelende sufferd eens tegen Van Zeegen gezegd dat zijn vreemde abstracties - stel eens voor hoe dat in Holland moet zijn opgenomen vóór de eerste wereldoorlog - aan zeewieren, aan aquariumgezichten etc., deden denken. Het maakt de indruk alsof Van Zeegen pas secundair deze zeeversieringen is gaan maken, misschien als een surrealistisch rijmantwoord op zijn naam. Een andere zijtak, maar ook uit een oogpunt van convergentie merkwaardig, vertoont bidprentjesachtige doeken die overeenkomst hebben met de zoetige phantasiëen van Odilon Redon. Heel mystiek en dezelfde soort kleuren, maar waarschijnlijk afkomstig ook uit de afstamming van Toorop. Dwars daar doorheen, niet herkend door de maker als iets aparts, loopt de lijn van zuiver abstracte werken, soms rembrandtiek alsof iemand onder water - dat wel - naar een op zijn kop gehangen Rembrandt heeft gekeken, soms in de felle primaire kleuren die men automatisch aan een experimenteel zou toeschrijven. Het gekke is dat deze amoeboide schilderijen niets van de zoetigheid en slapheid hebben die de doeken met herkenbare planten en dieren en soms mensen, wèl hebben en die waarschijnlijk de reden zijn van Van Zeegen's miskendheid in deze tijd. Zoals gezegd, het vreemde van convergenties is dat ze zich tot in onwaarschijnlijke details voortzetten. Zo gebruikte van Zeegen vanaf het begin, dus op die doeken van 1906, allerlei materialen die tevoren in de schilderkunst niet geacht werden: zand, anthraciet en later stukken lava, geschrapt karton, kortom alles waar Kandinsky veel later mee begon en waar de allernieuwste materiaalphilosophen van tegenwoordig hun hart aan ophalen. Vaak brengt hij ook mooie diepe kleuren aan door met een binnenbrander op het oppervlak te branden, wat in het geval er met anthraciet gewerkt is, tot vreemde smeulende resultaten aanleiding kan geven. Voor wie er nog naar mocht zoeken: Van Zeegen is een miskend schilder in een tijd dat dat bijna statistisch bewezen onmogelijk zou moeten zijn. Kort voor de oorlog had de directeur van het Rijks Museum, Schmidt Degener, het plan om in het Rijks Museum een tentoonstelling van Van Zeegen te organiseren. Door de oorlog en door de dood van Schmidt Degener is daar toen niets van gekomen. De enige grote tentoonstelling die Van Zeegen tijdens zijn lange leven mocht hebben was in 1956 in het Zoölogisch Museum te Amsterdam, in mooie zalen, maar waar de echte schilderijenzoekers niet gekomen zijn. Er is toen nauwelijks één berichtje in de krant verschenen. Tot niemand was het doorgedrongen dat alleen al uit historisch oogpunt hier iets bijzonders werd getoond. Er is toen toch nog iets verkocht, o.a. een prachtige litho voor een tientje, het was een boom herinner ik me, een ideale boom vol geheimzinnigheid, waar jaren groei in besloten was, groei allang niet meer in de hoogte, in het indrukwekkende, maar een vergroeiing zoals de aardkost heeft waar allang teveel mensen wonen en door wormen gevreten worden. En als ik nog eens aan die mooiste abstracte schilderijen denk dan is daar ook iets van een boom, maar geladen als een gestolde sprong van verschrikking, als de wolk van de grootste ontploffing. Toorop heeft dus toch iets van waarde achtergelaten.
Los daarvan is er misschien toch een antwoord op de vraag waarom Van Zeegen zo, zonder voorbeeld, zonder aanmoediging, in zijn koude eentje abstract is gaan schilderen. Een paar jaar geleden, toen hij 77 of 78 was, merkte hij dat zijn gezichtsvermogen achteruit ging. De dokter adviseerde een operatie. Na weken in absoluut donker te hebben verbleven mocht hij aan de arm van zijn vrouw voor het eerste de straat op. Een totaal vreemde wereld zag hij door zijn kunstmatige, vierkante pupillen, een wereld zoals hij zich zelfs niet van zijn vroegste jaren herinnerde. Hij vroeg aan zijn vrouw wat daar voor vreemde wezens bewogen. Het waren mussen. Hij begreep het niet. Mussen waren grijze vlekken geweest, zijn leven lang, die in het niets oplosten als je er met de wandelstok naar wees. Maar deze beweegsels van scherpe lijntjes mussen?
Soms droom ik daarvan, dat ik op een morgen wakker word en dat de wereld anders is, principieël anders dan ik haar ooit gekend heb, zo als ik me nooit zal kunnen voorstellen. Misschien is uit zulke ervaringen het idee van een hiernamaals geborenGa naar voetnoot*, dat zou ook verklaren waarom er voor een buitenstaander zo weinig verschil lijkt te zijn tussen hemel en hel. |
|