Hollands Weekblad. Jaargang 3(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Ding en onding ‘Wat ben jij toch een vreemdeling,’ sprak op een dag het kwieke ding; ‘vier bultjes puilen uit je bast, een haak, zes veertjes en een kwast, drie halve glimmers en een draan met warpe ganeken eraan - van zo veel deeltjes raar en klein moet U wel uiterst nuttig zijn.’ ‘Nuttig?’ vroeg het onding zacht, ‘daar had ik nog niet aan gedacht, vooral omdat ik van dit woord tot nu toe nog niet had gehoord. Wel werd ik wild genoemd, leuk, zoet, of welig, ach en een heer goed.’ ‘Een onding dus!’ knarste het ding terwijl het langzaam draaien ging, ‘ik daarentegen dien altijd, en met gepaste bitterheid.’ Die nacht nog werd van al dat nut het ding onjuist en uitgeput. Toen ging het onding daarentegen open, zwijgend en verlegen. En de dingen die het openbaarde waren de nuttigste ter aarde. Moraal: is het onding soms te dicht beschouw het dan in minder licht. Vorige Volgende