Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[Vervolg Etiemble: hartstocht voor de bezem]van het racisme is één van de zuiveringsmaatregelen waaraan hij zijn hart heeft verpand. Een ander punt is het gezondmaken van de taal; het is dringend nodig dat de woorden een nauw omschrijfbare betekenis hervinden en niet in hun tegendeel verkeren. Als waarheid gelijkstaat met collectieve leugen of nuttige dwaling, als een cosmopoliet iemand is die zich schuldig maakt aan verraad (en om uit andere bron te citeren: als controversieel is datgene waarover niet gepraat mag worden), dan is het inderdaad de hoogste tijd dat ieder zijn taalgebruik ontdoet van onheldere termen en jargon. Tenslotte onderneemt Etiemble een beeldenstormpje tegen alle factoren die het de mens onmogelijk maken gelukkig te leven, tegen taboes en schuldgevoelens, tegen godsdienst met name. Hij ontwerpt een programma van psychische hygiëne, waarin hij wenst de waardigheid van het menselijk lichaam te herstellen, de rol van de biologie te onderstrepen, de mens schoon te wassen van de bezoedeling van de doop. Nu hij tegen de vijftig loopt heeft hij eindelijk geleerd gelukkig te leven. Zijn streven is erop gericht een ‘parfait imbécile heureux’ te zijn, hetgeen voor een Frans intellectueel, die van nature wordt opgevreten door zijn hersens, een zeer gezond ideaal genoemd mag worden. Met zijn nieuwste boek Blason d'un CorpsGa naar voetnoot3) stelt Etiemble zijn lezers voor een raadsel. Het is de geschiedenis van een reizend reporter die dank zij de erotische goede zorgen van zijn maîtresse, een Antillaanse halfbloed, met zijn lichaam verzoend raakt. Om hem met des te meer complexen te kunnen uitrusten denkt de schrijver hem een strengprotestantse vader toe, die zich meer zorgen maakt om zijn zieleheil dan om zijn morele gezondheid. Achtereenvolgens worden alle lichamelijke verschijnselen die een puber het leven zuur kunnen maken beschreven en steeds maakt Mayotte onbewust het verlossende gebaar dat de held van zijn verdringingen bevrijdt. Men ziet: het gegeven is origineel en deze psychoanalyse via de daad sluit mooi aan bij de hygiëne-theorieén van de schrijver. Het is zelfs wel mogelijk dat deze laatste in dit boekje, dat veelbetekenend ‘récit’ is getiteld, een twintigste eeuwse versie heeft willen geven van ‘Candide’, die immers ook als schuchter jongmens een opvoedende reis maakt, hij langs alle sociale misstanden van zijn tijd. De ambities van de polemist Etiemble gaan tenslotte in Voltairiaanse richting. Maar dan komen de moeilijkheden. Want schrijver en hoofdpersoon zitten elkaar dwars. De toon van het verhaal wordt namelijk volkomen bedorven door de associaties van de schrijver, die op zijn manier bezig is met afreageren. Deze verklaart wel dat Jean's woordspelingen zijn ontroering verraden; maar alle personages zijn zo voortdurend bezig in dezelfde toonaard geleerde, precieuze, kinderachtige of smerige woordreeksen aaneen te rijgen dat het moeilijk wordt de schrijver vrij te pleiten van gebrek aan zelfkritiek. Het is vreemd dat Etiemble die Proust toch van nabij heeft bestudeerd niet zoals deze de voorzorg neemt zijn ‘lager’ taalplezier in een belachelijk personage onder te brengen; in deze brieven van Jean is voortdurend onvermomd professor Brichot aan het woord, Proust's Sorbonnard, compleet met alle tics. En het boek mist de eenheid van toon die Etiemble's andere werk kenmerkt. Blason d'un corps is dus een tweeslachtig boek. De titel verwijst naar een zestiende-eeuws gedichtentype dat de schoonheden van het lichaam bezong om de dreiging te bezweren van de laat-middeleeuwse reflex het vlees te zien als een hoop rottenis (Villon, Vlaamse schilders). Etiemble is er de man niet naar om minder te bedoelen dan men zou denken, maar deze poging tot rehabilitatie van het lichaam diskwalificeert de erotiek. Henry Miller zei al terecht dat om de sextaal te revalueren men deze diende te koppelen aan een lyrische gemoedstoestand; Etiemble bereikt niet eens het niveau van de goede smaak. Tekenend voor 's schrijvers onbehagen is de vorm die hij koos, die van een reeks rebuten: Mayotte ontvangt Jean's brieven niet; karakteristiek voor zijn rebellie tegen de discipline van de geest een haast Lawrence-achtige wrok tegen een beschaving waarin het oog domineert, het kille zintuig van de kleine zielen: nos idiots s'imaginent qu'on fait l'amour avec les yeux. Tenslotte stelt Blason d'un Corps opnieuw het probleem van de pornografie aan de orde. Waren er vroeger, afgezien van geesteszieken als De Sade en zedenmeesters als Lawrence, al twee soorten pronografieschrijvers: de exuberante levensgenieters à la Rabelais en Balzac en de morbide alkoofbibberaars als Pierre Louys en Henri de Régnier, tegenwoordig komt een nieuw type in de mode dat een ontwaarding inluidt van alle waarden: Nabokov, Etiemble en eigenlijk ook Queneau bedrijven een savant soort pornografie, waarbij het lichamelijke eigenlijk alleen nog maar voorwendsel is, een dubbelzinnig klankbord, maar waarbij de echte bezetenheid ligt in het taalkundige vlak. |
|