Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdHet kryptische huwelijk
| |
[pagina 16]
| |
heeft (normale menselijke zwakheid) zich een beeld van die ‘u’ te vormen, moet er zich naarmate de verzen elkaar opvolgen bij neerleggen, dat ze een volstrekt polymorfe figuur wordt, die zoveel vormen kan aannemen als er correlaten zijn waarmee Achterberg haar in verband brengt; zo polymorf dat ze zich tenslotte als een hallucinante blanco-figuur voordoet.
De vraag naar de gedaante van de mortuaire partner stellen heeft, als we althans niet buiten de werkingssfeer van die poëzie willen treden, geen zin; ten hoogste kunnen we ze een keer stellen om ons zelf duidelijk te maken dat ze geen zin heeft. Achterberg is tenslotte geen schilder of beeldhouwer, die probeert een portret van een overledene te maken. Hij is geen romancier, die reconstrueert hoe het geweest is en hoe het nog zou kunnen zijn áls. Hij is zelfs niet de ordinaire elegicus die een dode betreurt, al heeft hij dit type in sommige, overigens aangrijpende, oudere gedichten wel benaderd. Het gaat niet om de individualiteit van de partner. De afwezige is iets absoluuts geworden, een beginsel, paradoxaal gesproken een levensbeginsel. Men zou een vrij groot aantal ‘cryptogamen’ uit hun verband kunnen losmaken en als religieuze lyriek interpreteren. Op dat beginsel betrekt Achterberg het hele bestaan, hij moet er contact mee hebben wil hij contact hebben met het leven. Hij doet dat met woorden. Alleen in woorden kunnen mythen bestaan. Achterberg wil met zijn woorden, d.i. met het schrijven van gedichten, het kryptische huwelijk voltrekken. Zijn vers is het ‘ja ik wil’. Meer kan het niet zijn. Het is een bevreemdend verschijnsel, maar Achterbergs macht over het woord is fenomenaal groot en daardoor is het, dat hij ook de lezers zijn wil oplegt. Hij doet dit nu al jaren, met een soort van boerse hardnekkigheid, en ik kan niet zeggen dat de werking van zijn poëzie verzwakt is. Wel is ze enigszins veranderd, waarschijnlijk zou voortdichten ook niet mogelijk zijn als er geen verandering plaats had. Als ik een boek als Cryptogamen 4 vergelijk met zijn eerste bundels, dan zie ik een vermindering aan warmte, aan gloed; niet alleen aan emotiviteit, maar ook aan lichamelijkheid. Daarentegen is het spelelement toegenomen, met alle berekening die het spel eigen is. Dit is geen ongewone gang van zaken. Er zijn oude gedichten van Achterberg die ik boven alle andere verkies (b.v. ‘Smart, ik ontzeg / de zon haar licht...’ of ‘Om te vergaan, dood / maak mij zoet’ uit Eiland der Ziel) maar ik leid daar niet uit af dat ze beter zijn. Ze zijn anders. Het heeft geen zin te willen herhalen. De leeftijd dicht mee. En met het stijgen van de jaren moet ook voor de kryptische minnaar de ars amandi steeds meer voorzien in wat met de jeugd aan spontaniteit verloren ging.
Spel en berekening vinden we bij de oudere Achterberg onder meer in de steeds toenemende humor, die het uiteraard tragische van zijn poëzie komt onderbreken en voor mijn gevoel door de contrastwerking versterkt. We vinden het in het optreden van gedichtenreeksen die rond een bepaald gegeven of een bepaalde inval georganiseerd zijn. We kunnen er ook een uiting van vinden in het sonnet, dat Achterberg in de als Cryptogamen 4 bijeengebrachte bundels nu nog vrijwel uitsluitend gebruikt. Of althans als basis gebruikt, want hij heeft er een aantal variaties op gevonden die strikt genomen geen sonnetten meer, op zijn hoogst nog ‘sonnetachtigen’ te noemen zijn. Zelfs zijn oden (aan Den Haag) en zijn balladen (van de winkelbediende, van de gasfitter) zijn in sonnetten geschreven. Het sonnet nu is ongetwijfeld een tegelijk bedachtzamer en speelser vorm dan het meestal korte, aan geen schema gebonden gedicht zoals we dat bij de vroegere Achterberg aantreffen. Men moet meer bereid zijn tot spelen èn tot tellen om zich aan de dwang van de versmaat, het rijm en de bouw die het sonnet kenmerken te onderwerpen, hoe vrij men er overigens ook mee omspringt.
Dat Achterbergs gedichten niet meer op volkomen dezelfde manier werken als zijn vroegere komt natuurlijk ook hierdoor, dat zijn mythe nu méér van de buitenwereld tot zich toelaat. Ze blijft alles overheersen, maar ze doet dit als een revolutie die zich gestabiliseerd heeft. Zij is opener geworden en milder. Het andere kan zich sterker laten gelden, het krijgt meer bewegingsvrijheid. Hier en daar lijkt het zelfs of de revolutie haar doel uit het oog verliest. M.a.w. de gijfiguur wordt even losgelaten. Dit is merkwaardigerwijze juist begonnen met de doorbraak van het sonnet, in de bundel Hoonte (opgenomen in Cryptogamen III) maar dit sonnet heeft zich daarna weer geheel aan de mythe aangepast, en de mythe aan het sonnet. Het vrijer opnemen van steeds meer mensen en dingen in zijn bestel heeft Achterbergs poëzie intussen aanzienlijk verrijkt. Van een zuiver fanatisch is Achterberg een veelzijdig dichter geworden. Misschien mildert hij ook nog eens zijn klinkdichtfanatisme, ik denk niet dat hij daarbij zou verliezen. |
|