fen de bouw van kerken en synagogen bevorderd. Op politiek gebied waren beide partijen echter onverbiddelijk: de onderworpenen hadden te gehoorzamen, hun tributen te betalen en zich onopvallend te gedragen.
Tot aan Ferdinand en Isabella, onder wier regering de laatste resten van het Moorse rijk in Spanje werden geliquideerd, kan men de Spaanse koningen, althans die van Kastilië, als verlichte vorsten beschouwen. In de Cortes speelden de plaatselijke overheden en de ‘derde stand’, twee elementen waar de schatkist in hoge mate van afhankelijk was, een steeds grotere rol. Hierin kwam verandering toen de devote Isabella en de energieke, Macchiavellistische politicus Ferdinand zich een ongekende macht toegemeten zagen. Toen Granada was gevallen, in 1492, bezat Spanje alle kiemen voor een veelbelovende ontwikkeling: machtige koningen met een groot prestige in de toenmalig bekende wereld, Moorse en Joodse geleerden, Moorse boeren, ambachtslieden en bouwmeesters, Joodse handelaren en financiers, de eerste koloniën en een strijdbaar volk, dat over ervaren zeelieden en ontdekkingsreizigers beschikte. Maar van een volk, dat bijna 800 jaar aan verovering, buit en tributen gedacht heeft, eist het denken in termen van sociale en economische opbouw een totale vernieuwing. Spanje heeft dat niet kunnen opbrengen. Men was ook het geloof en de sociale ordening gaan zien als zaken die met geweld afgedwongen moesten worden. Men heeft de Moren en de Joden als kippen vol gouden eieren geslacht door middel van de Inquisitie, in naam een kerkelijk apparaat, in wezen een staatspolitie. In Engeland en de Nederlanden werden de schatten uit de koloniën naar de kanalen van binnenlandse handel en productie geleid, in Spanje werden zij onmiddellijk doorverkocht of opgepot, voor nog grotere legers, nog grotere pracht, een nog meer waterdichte Inquisitie. Zeker, er ontstond een maecenaat waaronder de kunsten konden bloeien, Spanje's Gouden Eeuw. Maar deze roofbouw op de beste krachten van het land heeft de Spaanse economie snel getorpedeerd. Met de verdrijving van Joden en Moren kwam het economische hart van Spanje tot stilstand. De plaatselijke bestuursorganen,
waar het volk aan verknocht was, werden geliquideerd of tot blinde gehoorzaamheid gedwongen. Nieuwe ideeën, waaronder het humanisme, werden door de Inquisitie in de kiem gesmoord. De reformatie ging bij gebrek aan voedingsbodem aan Spanje voorbij. De grote zonde, waarop men door de Inquisitie werd onderzocht, was niet protestantisme, maar ‘judaïsme’. Bij tegenslagen zocht men niet naar fouten, maar naar zondebokken. Men begaat een historische onjuistheid, wanneer men meent dat het gehele Spaanse volk met afschuw tegenover de Inquisitie heeft gestaan. Deze vertegenwoordigde tevens een stuk levend heidendom: het volk werd door de geheimzinnige processen en pompeuze terechtstellingen geboeid.
Men kan aan de politiek van Ferdinand en Isabella, Karel V en Philips II geen grootheid ontzeggen, maar hun doelstellingen waren slechts een steeds grotere macht en pracht van de leidende klassen, en een steeds onvoorwaardelijker gehoorzaamheid. Na Philips II heeft Spanje geen bekwame wereldlijke of geestelijke leiders meer gehad, behalve Karel III van Bourbon omstreeks 1820, maar diens regering was te kort en kwam te laat om veel te kunnen veranderen. Een kerk, die zich veel gelegen liet liggen aan de christelijke liefde heeft Spanje nooit gekend. Er is een kerk geweest in dienst van het Gothische feodalisme, van het Kastiliaanse koningshuis, van een oligarchie van Spaanse geestelijken. Altijd onverzoenlijk, altijd hebzuchtig, altijd er op uit om iedere poging tot vernieuwing als zonde te vervolgen, en meestal in openlijk of bedekt conflict met Rome levende. Wel heeft Spanje in alle tijden mannen met vooruitstrevende ideeën voortgebracht, maar zij zijn vermoord, schaakmat gezet, gevlucht, of hun ideeën zijn verzand in het Spaanse individualisme. Men zal mij namen kunnen noemen van vooruitstrevende voorbereiders en leiders van de Republiek van 1931, maar wat was er van hun invloed overgebleven, zelfs vóór de burgeroorlog uitbrak? Niets, politiek speelgoed waar ieder mee deed wat in zijn eigen kraam, of in die van zijn familie of streek, te pas kwam. Heel wat lezers zullen in de mening verkeren dat Spanje goed op weg was een democratie te worden, toen Franco de opstand ontketende. Dat is niet waar, de Republiek van 1931 is nooit levensvatbaar geweest.
Nederland heeft een eminent Spanje-kenner gehad, aan wiens republikeinse sympathieën niet te twijfelen valt: de in de oorlog door de Duitsers omgebrachte Dr. J. Brouwer. Een gedegen historicus, die Spanje zowel aan de oppervlakte als in de diepte onderzocht heeft, en als vrijwilliger voor de Republiek heeft gevochten. Geen boek is beter geschikt om ons tussen de verwarrende details van Spanje een geheel te laten zien dan zijn in 1939 verschenen Spaanse aspecten en perspectieven. Ik citeer enkele gedeelten uit