met de hoop dat ik iets zou kunnen begrijpen waarom zoveel en steeds meer oude en jonge componisten geheel of gedeeltelijk tot het twaalftoonstelsel bekeerd worden.
Ook al is het programma van het Holland Festival over het algemeen weinig gewaagd te noemen, voor iemand die zich wat wenste te laten opvoeden in de al niet meer zo nieuwe muziek was er toch een mooie selectie mogelijk, waarbij kwam dat het in alle gevallen om ideale uitvoeringen ging. Historisch een goed begin was het concert op 6 juli in Amsterdam met het concertgebouworkest o.l.v. Pierre Boulez.
We hoorden eerst de Kammersymphonie nr 1 op. 9 uit 1906, van Arnold Schönberg. Dit heeft nog geen seriële klanken en toch kon men zich bij het aanhoren van deze muziek voorstellen dat er zoiets moest komen als een radicale verandering. Want de Kammersymphonie, die inmiddels zo georkestreerd werd dat men wel een grote kamer nodig zou hebben om alleen de musici plaats te geven, is zo duidelijk een eindpunt van ontwikkeling, zo vertakt, verknoopt, zo hyperchromatisch hyperromantisch geworden (alle commentatoren spreken van verwantschap met Mahler) dat een componist van net 32 jaar, die nog iets met zijn levenswerk zou willen dóen, wel naar principiëel andere wegen moest zoeken.
In hetzelfde programma speelde men de 5 orkeststukken van Anton Webern uit 1913. Dit is al veel ‘verder’. Met een heel klein orkest wordt een minimum aan noten ten gehore gebracht, die onderling zo'n spanning suggereren dat men vermoedt iets te beleven van de kiem van een nieuwe muziek, die dan ook praktisch niets met alle voorgaande muziek te maken heeft en misschien zelfs geen muziek meer genoemd zou moeten worden, zoals eigenlijk de moderne schilderkunst geen schilderkunst meer zou moeten heten. De dirigent Boulez, die zelf een van de belangrijkste moderne componisten is, speelde deze vreemde verschijnselen met grote exactheid en een overtuiging die zelfs op de meest afwachtende luisteraar inwerkte.
Tevoren speelde hij trouwens prachtig de balletmuziek Jeux, eveneens uit 1913, een wat veronachtzaamde partituur, die pas de laatste jaren weer in de aandacht komt, omdat men in dit, en andere latere werken van Debussy tendenties meent aan te treffen die zouden aansluiten bij die van de seriële componisten. In het programma stond daar - als uitzondering onder het concertbegeleidend drukwerk - een bijzonder goed artikel over van Rudolf Escher. In datzelfde programma had men trouwens de goede gedachte gehad om een lyrisch artikel van Pijper (uit 1929) over de orkeststukken van Webern af te drukken.
Een concert van uitsluitend nieuwere muzieken werd de volgende dag gegeven in de kleine zaal van het concertgebouw. Hier hoorde men allerlei soorten ingewikkeldheden, waarvan sommige nog trachtten te profiteren van reminescenties aan het nog zo kort geleden afgemaakte verleden. Hoewel ik me nog niet ingewijd voel in de seriële muziek, vaak zelfs denk dat de werkelijke toekomst alleen aan de jazz is, voelde ik die flirters met de oude voorwaardelijke reflexen toch aan als een soort collaborateurs, sjaggeraars, om uit te scheuren. Ten eerste Luigi Dallapiccola waarvan een Divertimento voor zang en enkele instrumenten werd uitgevoerd. Dit klonk door modernistische mazen toch wel bekend. Ik was er tegen.
Het concert voor negen instrumenten van Webern gleed langs mijn koude kleren, ofschoon ik al mijn poriën openzette om iets binnen te krijgen. Maar dat ligt aan mij, ik weet het. En aan meneer Webern natuurlijk. Want men kan nu wel de oude ingewikkeldheid opblazen en een nieuwe op poten zetten, maar dan is toch onvermijdelijk dat er tijd voorbij moet gaan eer die nieuwe ingewikkeldheden weer hun responsiecomplexen hebben ingesleten in de nieuwe breinen.
Van Luctor Ponse was een goed klinkend en ingewikkeld genoeg gevlochten sextet, maar ik wantrouw nu het goede klinken.
Olivier Messiaen heb ik meen ik in 1949 eens gezien op een concert van zijn werken in Amsterdam. Hij deed me toen denken aan een non waarbij het haar nooit meer over de hele schedel heeft willen aangroeien. Zijn muziek ondersteunt dat portret. Men hoort soms pogingen tot de verzonken kathedraal van Debussy, maar alles wordt doorschoten door hysterisch gesjielp. Toch moeten we van de heer Ruyneman Messiaen ‘met grote beslistheid beschouwen als een van de voornaamste vertegenwoordigers van de hedendaagse muziek in Frankrijk’. Maar Boulez