Haalbaarheid cultuurbeleid en omroep
H. Schaafsma
Haalbaarheid is in de politiek een dwangbegrip geworden, waarvan een verlammende werking uitgaat.
De politicus denkt in termen van haalbaarheid. Dit wil zeggen, dat hij in zijn streven en oordelen een belangrijk domein van zijn denkvermogen ongecultiveerd laat. Wie denkt in termen van haalbaarheid neemt het compromis als doel, niet als middel om het doel te bereiken. Middel waarvan de aanvaardbaarheid wordt bepaald door het deel van het doel dat men in een gegeven situatie - op een halte in de weg naar het punt dat men wil bereiken - te verwezenlijken acht.
Als overweging heeft de haalbaarheid in de politiek altijd een rol gespeeld. Zij lijkt nu van overweging voorwaarde te zijn geworden. Gevaarlijk is de haalbaarheid als voorwaarde omdat men, van uit verschillende uitgangspunten redenerend, even zovele verschillende voorstellingen van haalbaarheid heeft. Men tracht zich steeds te verplaatsen in de opvattingen van de ander, de tegenstander. Het compromis wordt bereikt tijdens onderhandelingen tussen tegenstanders. De haalbaarheid, d.i. de voorstelling van wat men als compromis te realiseren acht, wordt bepaald in het gesprek tussen politieke geestverwanten.
In de vertegenwoordigende lichamen, de ontmoetingscentra der partijen, worden veelal niet meer de zaken bepleit, waarvan men de verwezenlijking wenselijk acht, maar de ‘haalbaar’ geachte restanten dier zaken. Wat wordt bereikt is een compromis van compromissen.
Het ideële (zuivere; onafhankelijke) denken krijgt in deze ontwikkeling steeds minder kansen. Het gevaarlijke ideologische denken wordt erdoor gestimuleerd, als een reactie tegen wat wordt gezien als gebrek aan zedelijke moed, aan beginselen, bij de homo politicus, die in vele kringen toch al met wantrouwen werd gadegeslagen.
De politici verzuimen nieuwe doelstellingen te definiëren die tot de verbeelding spreken en een nieuwe generatie de mogelijkheid bieden, de politiek weer te beleven als het toch niet ignobele spel, dat de democratie levendig en daardoor levend houdt.
Gecreëerd behoeven deze doelstellingen niet te worden; ze zijn er, vragen slechts om formulering. Hun inzet in het politieke spel zou wellicht de nuttige wisselwerking tussen gekozenen en kiezers tot nieuw leven kunnen wekken. Zij zou de kiezers weer kunnen maken tot wat de heer Luns enige tijd geleden, naar woorden zoekend in een uitzending van het televisiejournaal, ‘toezieners’ heeft genoemd.
Meer dan op het terrein van de binnenlandse sociaal-economische politiek, die door technologische ontwikkeling en sociale emancipatie weinig mogelijkheden biedt voor spectaculaire, tot de verbeelding sprekende differentiatie (voor hoeveel kiezers zou zelfs de kinderbijslag een inspiratiebron zijn?), meer ook dan op het terrein van de buitenlandse politiek (waar eigenlijk alleen communisten en pacifistische socialisten een ander, resp. eigen geluid laten horen), liggen de nieuwe doelstellingen op het gebied van de cultuurpolitiek. Galbraith heeft dit voor de V.S. geconstateerd; Crossland heeft erop gewezen in zijn voorstellen tot demarxering van de Labour party. In Nederland is er sinds de dood van Van der Leeuw betrekkelijk weinig over gehoord.
De onderwijsproblematiek beperkt zich niet tot de Mammoetwet, hoe complex deze ook moge zijn. Ten minste even dwingend is de problematiek op andere terreinen van