Heibel in de Club
De heibel in de Club duurt voort. Het Bestuur heeft de woordvoerder van de Malcontenten, de heer G., geroyeerd, omdat hij grove beledigingen heeft geuit en zijn houding een Clublid onwaardig is. Met het royement werd gewacht tot de door het Bestuur benoemde commissie van onderzoek had gerapporteerd over de namens de Malcontenten door een gesprekscommissie voorgedragen grieven. Tussen de twee commissies schijnt de conversatie niet zo vlot verlopen te zijn. De commissie van onderzoek vond de grieven niet opbouwend en de meeste ervan ongegrond. Iets moest toch wel gebeuren, meende ze: een meer psychologische aanpak van diverse problemen, een paar wijzigingen in statuten en huishoudelijk reglement, verlichting van de taak van de Directeur, door deze te ontlasten van zijn redactionele werkzaamheden.
De Malcontenten hebben intussen laten weten, nog malcontenter (of maller content? - want dat hier afgereageerd kan worden, staat vast) te zijn geworden door het royement van hun heer G. Diens medestrijder B. heeft zich beroepen op een waardig artikel in De Elsevier. (Het lidwoord tekent sfeer en mentaliteit). Uit de toespraak tot de pers van de heer B. bleek gelukkig duidelijk, dat zelfs bij een onverhoopte overwinning van de Malcontenten voor verbreking van de continuïteit in het Clubbeleid niet gevreesd behoeft te worden. De heer B. heeft kennelijk lessen in voordrachtskunst genomen bij de Clubvoorzitter en lessen in syntaxis bij de Directeur-Hoofdredacteur.
Het zou allemaal heel vermakelijk zijn, als de Club niet Algemene Vereniging Radio Omroep heette: een uit luister- en kijkgelden royaal gesubsidieerde organisatie, die ongeveer een kwart van de radio- en televisiezendtijd in Nederland volmaakt. Een organisatie die meer contracten met acteurs afsluit dan de directie van het grootste Nederlandse toneelgezelschap, meer contracten met auteurs dan het grootste Nederlandse uitgeversbedrijf, meer contracten met musici dan het grootste Nederlandse impresariaat - een organisatie die een van Neerlands meest verspreide periodieken uitgeeft.
Het zou allemaal niet serieus genomen behoeven te worden, als de voorzitter van de commissie van onderzoek niet een gepensioneerde kantonrechter, de voorzitter van de gesprekscommissie niet een gepensioneerde president van een rechtbank zou zijn. Over het nozemachtig optreden van de Malcontenten kan men lachen of huilen - maar er kan niet worden ontkend, dat de Clubvoorzitter misschien van het Veilig Verkeer nog meer afweet dan van de Cultuur; dat de directeur van het Clubhuis en de verenigde Clubbedrijven waarschijnlijk teveel zorgen aan het hoofd heeft om ook nog met frisse geest het Cluborgaan te redigeren. Natuurlijk moet men zich om wille van de objektiviteit wél afvragen, hoe het met de andere Clubvoorzitters en Clubdirecteuren in dezelfde branche is gesteld.
Misschien zal een cultuurfilosoof uit Lagos of Coquilhatstad deze vraag over enkele tientallen jaren in zijn dissertatie beantwoorden.
Maar eerst houdt de Club nog zijn jaarvergadering.
H.S.