New look in de Russische strijdkrachten
A.L. Schneiders
Naar aanleiding van de berichten over een gedeeltelijke mobilisatie die de N.A.T.O.-landen in de zin zouden hebben om op alles voorbereid te zijn in de crisis om Berlijn, heeft Chroestsjov o.a. gedreigd de inkrimping van de Russische strijdkrachten, die vooral sinds begin 1960 gaande is, stop te zetten. Nu de ontwikkelingen in de Russische strijdkrachten ons in de komende maanden meer zullen aangaan dan ons wel lief is, lijkt het nuttig ze hier samen te vatten.
Het voorstel tot de inkrimping van de strijdkrachten werd in januari 1960 door Chroestsjov gedaan in een rede voor de Opperste Soviet en, als elk ander voorstel, werd het door dat lichaam bij acclamatie aangenomen. In de komende twee jaren, tot begin 1962 dus, zouden de strijdkrachten worden teruggebracht van 3.600.000 tot 2.400.000 man. Voor de toehoorders kwam het voorstel als een grote verrassing, voor de legerleiding kan dat niet het geval zijn geweest, want er moeten genoeg discussies aan vooraf zijn gegaan. Vooral de oudere generaals hebben zich tegen de reorganisatieplannen verzet, getuige ook de golf van mutaties die in de eerste helft van 1960 is gevolgd. Niet minder dan driehonderd generaals werden uit de weg gepromoveerd om plaats te maken voor de jongeren. Maarschalk Koniev verdween als opperbevelhebber van de strijdkrachten van het Pakt van Warschau en als plv. minister van defensie en werd in die funkties opgevolgd door maarschalk A. Gretschko, een koel en bekwaam technicus en vertrouweling van Chroestsjov, al sinds diens Oekraïnse tijd. Gretschko werd als opperbevelhebber van het Russische leger opgevolgd door maarschalk Tschoejkov. Een andere oudgediende, maarschalk Sokolovsky, werd als chef van de generale staf opgevolgd door Sacharov, die daarvoor commandant van het Russische leger in Oost-Duitsland was geweest.
Dat de inkrimping niet alleen maar op papier heeft plaats gevonden, staat wel boven twijfel. In de afgelopen tijd zijn in de Russische bladen geregeld foto's verschenen van gedemobiliseerde groepen op weg naar het land of de fabriek en verder allerlei artikelen over de moeilijkheden met de inpassing van de oud-officieren, vaak met kritiek op de laksheid van de lokale bureaukratie als het erom gaat hun de aanpassing aan de burgermaatschappij te vergemakkelijken.
Is die forse inkrimping van de strijdkrachten een klein lichtpunt dat wij zeker op het ogenblik nogal kunnen gebruiken, het zou goed zijn zich er vooral niet teveel illusies over te maken. Natuurlijk is de maatregel in de eerste plaats getroffen om arbeidskrachten vrij te maken voor de overbelaste economie; het ambitieuze zevenjarenplan en de toenemende druk van tegen het westen en eigenlijk ook China te moeten concurreren in de ontwikkelingslanden. Een zet dus in de wedstrijd tussen ‘de landen met verschillende economische stelsels’, inderdaad, maar die zet was nooit gemaakt wanneer de militaire kracht daardoor ernstig had moeten lijden. De defensiebegroting spreekt voor zichzelf; nl. de daling van het percentage voor defensieuitgaven van het totale staadsbudget is heel wat minder dan de reductie in 1960 en 1961 van het aantal manschappen met een derde zou doen verwachten, t.w. van 13,6% in 1959 tot 12,9% in 1960 en 11,9% in 1961. Daarbij zijn dat percentages van een sterk gegroeid budget, zodat de absolute uitgaven wel ongeveer gelijk kunnen zijn gebleven. Bovendien, en dat is nog wel belangrijker, stijgen de getallen onder het mysterieuze hoofd ‘Uitgaven voor verschillende doeleinden’ juist in de jaren 1960 en 1961 tot een nieuwe top, net als zij dat deden in de jaren 1953 en 1954, de vorige grote stap naar een new look van de Russische strijdkrachten. Men neemt dan ook aan dat de uitgaven voor de defensie niet 12% van het budget belopen, het officiële Russische getal, maar in werkelijkheid ongeveer 25%. De gevolgtrekking die wij