In troebel water
A.L. Schneiders
Hij die aan elke muis een staart moet zien, zou ik sterk af willen raden ze levend in huis te halen, want hij zal er inderdaad steeds meer gaan zien. Dat wist ik natuurlijk ook wel toen ik ze binnen liet, op sterk aandringen van mijn zoon, maar wij hadden de tijd, wij zouden wel zien, er zijn nog zoveel andere kinderen in de buurt die graag ieder een jonge muis zouden willen hebben. Voorlopig waren er in ieder geval nog meer kinderen dan muizen. Het lukte werkelijk het onheil een heel eind weg te houden, op een afstand in de orde van hier naar Berlijn, bij voorbeeld. Ik had nooit gedacht dat er zoveel aan muizen is af te zien. Het waren er drie, allemaal grijs. Zij hadden en hebben fijne, kleine neuzen, zo spits aan het eind dat zij er wel, heel voorzichtig, met een puntenslijper aangeslepen lijken te zijn. Iedere muis heeft een zacht, glanzend millionnairsvel en behendig dat ze zijn. Wanneer ze zich hebben opgericht om een ogenblik te luisteren, denken of wat dan ook, krijgen zij zelfs de allure van een klein beetje gezag, want in die houding zijn zij duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van een veel grotere, onuitroeibare familie, die het misschien wel langer zal maken dan wij, van bevers, konijnen, lemmings, eekhoorns en wat mij betreft kangaroes. Het deed mij nogal genoegen er zoveel in te kunnen zien, want het was duidelijk dat zoveel perfectie er niet alleen maar kan zijn voor reproductie en dood op een holletje, er zou een bestemming voor te vinden zijn. Bovendien hielpen ze zo een andere begeleidende muizenis verslaan, nl. dat kwaliteit in grote getallen er niet zou kunnen zijn, bij muizen niet of bij mensen. Zo wist ik nog vrij lang de zaken in evenwicht te houden, al vroeg ik mij wel een enkele maal af of ik er niet wat aan moest doen. Maar zulke aanvallen van verantwoordelijkheidsbesef haalden het niet tegen de afstand die ik mij had weten te maken. Een welwillend staatsman voelde ik mij, misschien wat lui maar zeer verlicht.
Nu zijn wij een aantal maanden en een corresponderend aantal generaties verder. Had ik met meer methode hun vernietiging en geboorte geregeld, dan hadden wij aan muizen de maanden kunnen lezen, nu kijken we naar een duister gewriemel zonder begin en zonder eind. Dat eind zullen wij zelf moeten maken, het is verbazend hoe lang wij het nog hebben kunnen uitstellen. De enige keer dat wij hebben ingegrepen hebben wij een groot, slordig gat in hun gelederen geslagen, vrijwel blindelings als een tyran in haast. Eerst hadden wij een stel van de oude muizen gepakt en in een doos gestopt. Wij hadden besloten ze een kans te geven in de open lucht en dat had dus nog een soort sportief element, het zoeken naar de geschiktste plaats om ze los te laten. Jammer dat de muizen er helemaal geen sport in leken te zien, het waren juist de witte en de dikste, zelfs onder hun soort geen sportlui. Bij alle huizen zitten luchtspleten in de muren en wij wisten een heel aantrekkelijk huis om ze naar binnen te schuiven. Dat voorstel gaf wat plezier maar het bedaarde toen ik mij verschillende soorten lachers voor de geest haalde. De huizen in aanbouw leken niet erg geschikt, geen voedsel, tocht en regen. De nieuwe kerk is al wel glasdicht, maar ook geen voer en zo kwamen wij bij de keet in het parkje waar de gemeentemannen tussen de middag hun boterham opeten. De volgende dag lag er al een op het pad, dik en onbeschadigd, misschien wel door de vrijheid getroffen. De baby muizen waren heel wat moeilijker. Wij hadden allerlei suggesties gekregen, gas en zo, maar er is bijna geen manier van vernietigen meer die geen associaties opwekt. Gewoon verdrinken in een sloot, dat leek nog het natuurlijkst, het hollandst. Er waren drie nesten onder omgekeerde bloempotten en wij besloten twee derden van ieder nest op te ruimen. Het viel niet mee tot handelen over te gaan, ze lagen op elkaar als stapels speelgoedbiggetjes in abrikozenkleur. De moeders, verrast door het plotselinge verdwijnen van het dak
boven hun kroost, begonnen in allerijl heen en weer te rennen, nu met krantesnippers en dan weer met een baby in de bek. Ze moesten wel in paniek zijn, want ze droegen snippers en babies alleen maar heen en dan weer terug en ze botsten soms tegen elkaar op. Plotseling overviel mij een blind soort woede tegen dat gedraaf en gesloof, dat stomme, blinde leven, hardnekkig opworstelend tegen elke zin. Ik probeerde die woede te vervangen door mijn ondervinding van kort tevoren en dat ging, toen probeerde ik het nog eens, net zo lang totdat ik beide ondervindingen heen en weer kon schakelen als een lichtknop. Het boeide mij wel een ogenblik, die barbaarse mogelijkheid, maar ik begreep dat wij daar nu niet bepaald op zitten te wachten. Hoe dan ook, het hielp mij wel bij mijn onderneming. Vijf minuten later dreven ze naar het vuilnis in een hoek van de sloot.