Teresa Berganza
Zang heb ik al lang geleden afgeschreven als een materiaal waar men door geboeid zou kunnen worden. Maar men moet zich zelf geen zekerheden gunnen. Zo ben ik onlangs zelfs gaan luisteren naar de 9e van Beethoven, en was dom verbaasd dat ik het beruchte slotkoor mooi kon vinden.
Alleen om de klank van de naam en om iets van het programma (oude Italianen, Fransen, Spanjaarden) heb ik een zangrecital van Teresa Berganza uitgekozen uit de grote lijst van het Holland Festival.
Zo'n mooi Spaans gezicht, een ideale Juana la Loca in haar jeugd. Haar kleding deed wel sterk aan de kardinalen van Manzu denken, van het kleine smalle hoofd pyramidevormig naar de grond lopend, maar in tegenstelling tot de kardinalen werden hier de tekenen van rijpe vruchtbaarheid omhuld.
Ze stelde zich op in de veilige kniebocht van de vleugel waaraan haar verlegen echtgenoot de toetsen zou beroeren.
Altijd even verwachting in de paar momenten van stilte, soort inwendig gebed, voordat de stem gaat klinken.
Ze zong dus eerst oude Italianen, o.a. Pergolesi en Vivaldi. Wel interessant, heel knap liet ze haar stem wandelen over de vele ingewikkeldheden waarmee deze aria's doorspekt zijn.
Veel zangrecitals beginnen met dergelijke rijvaardigheidsbewijzen, als om een lager soort critici aan termpjes te helpen voor hun besprekinkjes, trouwens om even te laten weten of hij wel of niet serieus moet opletten bij de volgende nummers die misschien minder makkelijk classificeerbaar zijn.
Maar toen, als laatste nummers voor de pauze, zong ze Debussy, Les fêtes galantes van Verlaine, Romance en Noel des enfants. De pianist kreeg opeens wat meer te doen dan de vervelende bewerkinkjes van orkestmuziek te laten horen. Ik heb veel kwaad verteld van Debussy, maar ik moest alles inslikken en nog veel meer toen Teresa begon te zingen. Ik kon mijn tranen bijna niet inhouden zo mooi. Hoewel ze zeker van tijd tot tijd vibreerde, was dat toch alleen als ze het wilde en niet zoals bij de centraal-europese zangeressen omdat het vlees wat zwak is. De ideale Franse en Spaanse stemmen kunnen zo glad zijn als metaal, in de liederen van vooral Ravel en Debussy kunnen ze tot een ideale ontplooiing komen. Het hangt waarschijnlijk samen met de klankkast van de dames, die van Frankrijk voornamelijk fragiel, die van Spanje strakker en harder, maar in ieder geval niet zoals bij de centraal-europese dames behangen met ballon-boezem, -buik, -billen, die allemaal meetrillen willen.
De bestuurbaarheid is daardoor zoveel groter bij de west-latijnse stemmen (de Italianen zijn meestal weer te weelderig), vooral bij de Spaansen, die nog stukjes Gitaanse, bijna Moorse, nasale traditie hebben.
Na de pauze zong ze Spanjaarden, behalve De Falla, Turina en Nin onbekenden, allemaal 20e eeuwers. Dat is voor een Spaanse natuurlijk erg nobel, onze muziekcritici eisen een dergelijk chauvinisme altijd van de Nederlandse musici.
Maar, al maakt een stem als van Teresa zelfs rauwe noten zoet, zoals men met roomboter keistenen smakelijk kan maken, onmiskenbaar bleek dat geen van de Spanjaarden opgewassen was tegen Debussy.
De meeste Spanjaarden lijden trouwens aan het euvel dat ze onderling heel goed verwisselbaar zijn, steeds dezelfde guitaarnabootsingen, steeds dezelfde melodie daar tegen aan. Behalve door Albeniz en misschien Granados en Mompou, alle drie dan nog expatriates, is de mooiste Spaanse muziek trouwens geschreven door Debussy en Ravel.
Ik heb twee critieken op Teresa gelezen (Parool en Handelsblad), allebei lyrisch, maar allebei voorzichtig aangevend dat ze toch beter geen Debussy had kunnen zingen. Misschien omdat ze de stomme e's niet stom zong?
Verder was er na afloop van het concert een klein mannetje dat er wel uitzag als een criticusje en dat zei dat het toch duidelijk variété was.
D. Hillenius