Koude kunst
H. van den Bergh
Bertolt Brecht: Der kaukasische Kreidekreis
Nadat financiële en andere moeilijkheden vorig jaar de opvoeringen van ‘De Kaukasische krijtkring’ belemmerd hebben, is in het huidige Holland Festival een serie vertoningen van dit stuk van Brecht, onder andere door steun van het Prins Bernhard Fonds, mogelijk geworden. Wie de voorstelling gezien heeft zal iets begrepen hebben van de problemen die zich bij de voorbereiding hebben moeten voordoen. Er spelen een vijftigtal acteurs en actrices mee, de twintig scènes maken veel decorwisselingen nodig en er is een orkestje van zeven man voorgeschreven dat de uiterst moeilijke muziek moet spelen, waarop door drie acteurs nog gezongen moet worden ook - een altijd weer bijna onoplosbaar probleem.
Wat is er, nu men al deze moeite genomen heeft, tot stand gebracht? In ieder geval een in vele opzichten bewonderenswaardige opvoering van een alleszins merkwaardig stuk. Brecht heeft namelijk een betrekkelijk eenvoudige gedachte in een uiterst ingewikkelde vorm ingebouwd. Centraal staat de boodschap dat alle dingen dienen te behoren aan degene die er het beste mee voor heeft. (... dass da gehören soll, was da ist, denen, die für es gut sind) Een op zichzelf discutabele gedachte die tot de vreemdste consequenties zou kunnen leiden als men haar al te letterlijk nam. Veel gevallen van overspel en roof zouden er o.a. mee kunnen worden goedgepraat, maar in de sociale zin waarin Brecht het bedoelt (de grond en de produktiemiddelen dienen toe te komen aan wie er het meeste profijt van weet te trekken) kan men er vrede mee hebben. Om deze waarheid te demonstreren gebruikt Brecht het oude Chinese verhaal van de krijtkring. Dit verbindt hij dan met het verhaal van een legendarische schurk die rechter wordt en op zeer persoonlijke wijze met vrouwe Justitia omspringt. Beide verhalen worden dan gecombineerd naar de Kaukasus overgeplaatst en daar wordt de geschiedenis (een soort Salomo's oordeel over de toewijzing van een kind aan de liefderijke pleegmoeder óf aan de echte, maar slechte moeder) vervolgens opgevoerd als toneel op het toneel door leden van een landbouwgemeenschap die een soortgelijk conflict hebben over een stuk grond met een andere kolchos.
Alsof er op deze wijze al niet genoeg afstand was geschapen tussen toneel en zaal wordt dit spel-in-de-tweede-macht dan nog telkens onderbroken door zang en declamatie en door hardop voorgedragen gedachten. Ook voor het overige gaat Brecht geen moeite uit de weg om zijn publiek iedere mogelijkheid te ontnemen het toneelgebeuren als werkelijkheid te gaan ervaren. De vele scènes duren vaak maar kort, onderbreken het gebeuren dus telkens en kunnen dan ook niet anders dan schematisch gedecoreerd worden. De personen zijn voorts meestal niet meer dan abstracties, dragen dan ook voor een deel maskers om het onpersoonlijke karakter nog te versterken en beleven gebeurtenissen die veelal niet realistisch voorgesteld zijn en verteld worden in een onwerkelijke, ‘te mooie’ taal. Het is duidelijk dat dit alles met opzet gebeurt en Brecht heeft dan ook meermalen uiteengezet wat hij ermee beoogt. Hij wenst dat zijn gehoor niet meegesleurd zal worden in de toverachtige werkelijkheid van het toneel. Het verstand mag niet uitgeschakeld worden, het kritisch vermogen moet integendeel juist gescherpt worden, opdat men de boodschap van het vertoonde beter in zich op kan nemen. De toeschouwer moet zich dus niet kunnen identificeren met de toneelhelden en hun conflicten, nee, hij moet zich tegenover en dus buiten het gebeuren geplaatst voelen, opdat hij er zijn heldere kijk op behouden kan.
Voor mij zijn hiermee, naast de eventuele mogelijkheden die deze nieuwe toneelvorm biedt, tevens de zwakke plekken ervan aangegeven. De ont-tovering van het toneel brengt namelijk ook een principiële ontluistering met zich mee, en miskent de wezenlijke kracht van het traditionele drama. Iedere gedachteninhoud, al is die nog zo nuchter en verstandelijk kan via de vervoering, de meeslepende werking van het toneel, juist op niet-verstandelijke wijze voortreffelijk worden overgebracht. Aristoteles - en na hem Horatius en Boileau in hun vertalingen van diens oorspronkelijke litteraire