Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||
Korte commentarenVoorjaar 1961Wie sommige buitenlandse kranten las, kon in de afgelopen weken deze feiten naast elkaar plaatsen:
Enkele jaren geleden heeft Nicola Chiaromonte - hier vooral bekend als de N.C. uit Du Perron's blocnote-aantekeningen - in een essay onze tijd die van de kwade trouw genoemd. Nu lijkt het mij niet aan ons, die nog zo moeizaam rondzwemmen in de veelheid van de actuele verschijnselen, om er een zo definitief en eenzijdig oordeel over uit te spreken. Toch valt het moeilijk te ontkennen dat wij vandaag meer kwade trouw incasseren dan sommige eeuwen die aan de onze zijn voorafgegaan. Het behoort nu tot de bon ton om de encyclopedisten naïef te vinden, die zich zo veel voorstelden van een tijd waarin iedereen betrouwbare en deskundige voorlichting zou kunnen ontvangen. Er is geen reden om ingenomen te zijn met onze wereldwijsheid, want het feit alleen al dat Diderot kon geloven in de kracht van een verantwoorde informatie, dat Voltaire er van overtuigd kon zijn dat ‘l'infâme’ te verpletteren viel (nog wel liefst door middel van de ironie), bewijst dat zij leefden in een tijd waarin het luciede geesten mogelijk was om zulke ‘naïeveteiten’ te geloven, m.a.w. in een tijd, waarin de atmosfeer nog niet zo door de kwade trouw was vervuild. Want zij waren allerminst optimisten van temperament, leefden nog niet in de dagen van het geloof in ‘de vooruitgang’, en stonden beiden trouwens nog te dicht bij de tijd rond de eeuwwisseling (± 1700), die tijd waarin het geloof aan de absurditeit van het leven zo sterk ontwikkeld was. Maar het absurditeitsbesef van toen leidde niet tot het défaitisme tegenover de kwade trouw, waar wij vandaag zo veel mee te stellen hebben.
H.v.G.L. | |||||||||
Machines IIn Engeland zijn de tijden van een verkopersmarkt voor staal voorbij; er is werving nodig. Een der dochtermaatschappijen van de Colville Groep doet dat met een plaat in de technische tijdschriften, waarop men een walsstraat ziet, onder het opschrift ‘this mill means business’. Hoewel de plaat is getekend en niet domweg gefotografeerd, staat op de hoofdmachine van de walsstraat met kloeke letters | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
‘Demag’, wat de naam is van een der grote machinefabrieken in West-Duitsland, gevestigd in Duisburg (Ruhr). Hoewel het bijzonder sportief is voor de invoer uit te komen, was het in het verleden toch niet mogelijk, dat in Engeland kostbare kapitaalgoederen uit Duitsland werden betrokken aangezien er maar heel weinig was, dat elders beter werd gemaakt dan in Engeland op dit gebied. Het is deze ontwikkeling van de historie, waaraan de economisten niet veel aandacht plegen te besteden, maar die toch een der achtergronden vormt van de altijd maar weer moeilijke positie van de Britse betalingsbalans.
E.D. | |||||||||
Machines IIIn het Britse vaktijdschrift ‘Metalworking Production’ wordt verslag uitgebracht van een reis naar Rusland door een groep overwegend middelbare technici. Deze hebben ginds de werktuigmachines bestudeerd (draaibanken, freesbanken, zagen, persen, kortom ‘machines tot make machines’). De commissie was verre van onder de indruk. In werkplaatstaal laat het verslag zich samenvatten in de zin ‘ze rotzooien er maar wat’. Vooral op het gebied van werkplaatsonderhoud gooien de Russen er met hun pet naar. Ook metallurgen en kolenmannen hebben de laatste tijd zulke rapporten uitgebracht; ze zijn oprecht. Maar ze zijn uitermate gevaarlijk. Want daarmede brengt men slechts het halve verhaal. Dat er in Rusland geen respect bestaat voor de machine is iets heel anders dan niet met een machine kunnen omgaan. Dat kunnen ze namelijk bijzonder goed en de hele opleiding is er op ingesteld om uit de machine - zolang die leeft - te halen wat er uit te halen valt, desnoods à l'improviste als het ding oud wordt, maar zonder eerbied voor het in de machine geinvesteerde vermogen. In een geheel anders geaarde economie is de positie van de machine ook geheel anders. Uit de andere verhouding tot de kapitaalgoederen te concluderen dat wij superieur werken en de Russen inferieur is zelfbedrog, waarmede men zich een irreële wereld schept, die op den duur niet leefbaar is.
E.D. | |||||||||
Jung, Hitler en het antisemitismeKort na het overlijden van de psycholoog Carl Gustav Jung ontdekte ik in de boekwinkel het boekje Freud or Jung? van de Engelse pschyo-analyst Edward Glover. Ik herinnerde mij, dat Lionel Trilling over dit boek had geschreven in A gathering of fugitives, vooral in verband met de nazistische en antisemitische geestelijke activiteiten van Jung. Het intrigeerde mij, omdat ik nu eens precies wilde weten, welke nazistische sympathieën Jung had gekoesterd. De lezing van Glover was verhelderend. Jung is volstrekt geen naïeve professor geweest, die zich zoals vele geleerden aan politieke ‘gaffes’ te buiten ging, maar een man, die zijn voorkeur voor het nazisme en zijn antisemitisme weloverwogen beredeneerde. Jung was na 1933 redacteur van het genazificeerde Zentralblatt für Psychotherapie, verdedigde zich zelfbewust tegen de protesten van zijn collega's, noemde de S.S. ‘een kaste van ridders’, vergeleek Hitler (heel serieus, niet als grapje) met het Orakel van Delfi en stelde ‘de aanbidders van Wodan boven de aanbidders van de rede, omdat zij de empirische feiten zuiverder hadden beoordeeld’. Het lot van het nationaal-socialisme, aldus Jung, zou slechts de ziener, de profeet, de Führer zelf kunnen voorspellen. Naast deze wartaal over Wodan verspreidde hij weerzinwekkende beweringen over de Joden. In 1914 had Freud al de aandacht gevestigd op Jungs rassenvooroordelen. Jung namelijk had beweerd, dat het een onvergeeflijke fout zou kunnen zijn de conclusies van een Joodse psychologie te aanvaarden als conclusies met een algemene gelding. En in een redactionele verantwoording in het eerste nummer van het genazificeerde Zentralblatt schreef hij, dat het blad voortaan een verschil zou maken tussen Germaanse en Joodse psychologieën. In het tweede nummer schreef hij, dat het arische onbewuste een hoger potentieel bezat dan het Joodse onbewuste. Er staat nog veel meer lezenswaardigs over Jungs barbaarse theorieën in het boekje van Glover, dat niet rancuneus is, maar goed gedocumenteerd. Een aantal hoofdstukken is indertijd voor Horizon geschreven op verzoek van Cyril Connolly. Juist nu Jung door sommige psychiaters en vooral door predikanten op een duizelingwekkende manier is herdacht, raad ik ten sterkste aan dit boekje van Glover te lezen. Het is een paperback in de Meridian Books. Als tegenhanger van de talloze Nederlandse uitgaven van Jung is het zeker een vertaling waard. A.F.L. |