Dit drijven op de stroom van het gebeuren verdient de naam van progressiviteit niet, omdat het geen eigen reisdoel heeft, en is geen conservatisme, omdat het zich niet tegen veranderingen verzet.
De echte conservatief is iemand die geen verandering kan aanvaarden. Nauwkeuriger gezegd: hij is iemand die geen definitieve verandering kan aanvaarden. Intelligente conservatieven beseften wel, dat beweging, verandering en ontwikkeling niet te negéren zijn. Hun wereldbeeld was niet zuiver statisch, maar cyclisch. Elke ontwikkeling leidt naar haar uitgangspunt terug. Alles bevindt zich in een kringloop. Zomer - winter, zaaien - oogsten, groeien - sterven. Zo heeft de wereld er bijna altijd voor de mensen uitgezien, in de klassieke en in de middeleeuwse culturen even goed als in de primitieve. Pas sinds enkele eeuwen is er een besef ontwaakt van een voortgaande eenmalige ontwikkeling. In de cyclische wereld voelen de conservatieven zich thuis, maar zij willen niets weten van een lineaire onherroepelijke route met onbekend eindpunt. Zulk een route is de ‘vooruitgang’. Ludwig Klages, waarschijnlijk de laatste denker die principieel en fanatiek de ‘Fortschritt’ heeft aangevallen, kon het mooi zeggen:
‘Wer sich gewöhnte, auch die sogenannte Weltgeschichte aus der Weisheit der Sinnbilder zu verstehen, wird für den folgenschwersten Wendepunkt im Schicksal aller sesshaften Völker das Sinken der Mauern um Stadt und Burg erachten, weil damit die Herrschaft der Bewegung über die ruhende Mitte begann, die Entwurzelung des Weibes und die Entgleisung des bewegenden Mannes in die tangentiale Irrbahn des ruhe- und rückkehrlosen und darum unabwendbar zerstörenden “Fortschritts”.’
In 1933 vertrok Klages van Zürich naar Berlijn, waar hij zijn lang begeerde professoraat kreeg. Wat Klages met de nazi's verbond, was hun haat tegen de menselijke geest. Het is het uiterste doorslaan van de slinger na de verafgoding van de rede in de 18e eeuw.
Toen - op het eind van de 18e eeuw - was een duidelijke tegenstelling tussen progressieven en conservatieven mogelijk: vertrouwen in de rede stond tegenover wantrouwen. Die tegenstelling voerde tot de dramatische breuk tussen de Whig-leiders Edmund Burke en William Fox in de nacht van 11 op 12 februari 1791, tijdens een begrotingsdebat in het Lagerhuis. Adam Müller heeft daar een sappige beschrijving van gegeven.
Fox had de gebeurtenissen in Frankrijk in het debat betrokken en vol bewondering gesproken over de rechten van de mens. Burke keerde zich daarna verwoed tegen de denkbeelden van de Franse revolutie. Hij sprak in een stroom van welsprekendheid die geen pen kon volgen. Nadat hij zijn schildering van de revolutie met een citaat uit Macbeth had beëindigd, bleef het doodstil in het Huis. Het was middernacht. Met ingehouden tranen en zachte stem ging Burke verder: ‘Maar het gif van de revolutie is niet tevreden met gewone offers. Zijn angel richt zich tegen de heiligste verbindingen van het leven en zal niets ontzien. Aan de rand van het graf, vermoeid na dertig jaren arbeid voor Engeland en de vrijheid, meende ik een erfgenaam te bezitten, aan wie ik mijn zorgen, mijn hoop en mijn gedachten over deze eeuw veilig kon overdragen. Achttien jaar geleden had ik hem gevonden en al die jaren had hij mijn geestelijk testament in zijn hart bewaard. De revolutie is uitgebroken, en ik heb mijn erfgenaam niet meer. Ik ben alleen; mijn bloed is uitgestorven in dit Huis.’
Alle blikken richtten zich op William Fox. Zonder op te kijken zei Fox: ‘Op onze vriendschap zal dat geen invloed hebben.’ Maar Burke antwoordde ijzig: ‘Die vriendschap is ten einde!’ Daarna scheen hij plotseling zijn oude vuur terug te krijgen en ging hij nog twee uur door met zijn aanklacht tegen de Franse revolutie. Een ‘dilettantistische improvisatie’ noemde hij het streven van de revolutie om alle bestaande inrichtingen weg te vagen en van de grond af een nieuwe door de rede bepaalde wereldorde op te bouwen. De rede, die de ware voortbrengselen van de natuur door gebrekkig maakwerk wilde vervangen, was volgens Burke maar een deelfunctie van de mens, en bepaald niet de belangrijkste. Zij kon op haar best de uiterlijke verschijnselen van het leven registreren, maar nooit zijn diepere zin begrijpen. De mens was nooit wijzer dan de dingen. De politicus moest zorgvuldig letten op de ‘wijsheid der dingen’ in plaats van twijfelachtige inblazingen van zijn beperkt verstand te volgen. De staat diende alleen tot handhaving van dat wat uit het verleden stamde, om het, aangevuld en verbeterd in bijzonderheden, maar onaangetast in het wezen, door te geven aan de volgende generaties.
Dit was de klassieke vertolking van het conservatisme. De Franse revolutie vertegenwoordigde daartegenover het meest bewuste ‘verzet tegen de geschiedenis’ dat ooit is voorgekomen.