niken en priesters, voor de rest van de mensheid een compromis vinden, door een uitzondering te maken voor de erotiek in onmiddellijk verband met de procreatie, en met zo weinig mogelijk roes verbonden.
Wie echter leven met goed, en erotiek met leven wil blijven verbinden, wordt a-sociaal, want hij verbindt orde en moraal met kwaad en dood:
orde |
chaos |
bezonnenheid |
roes, erotiek, passies |
moraal |
zonde |
dood |
leven |
kwaad |
goed |
Hij zal dus kiezen voor de chaos, de roes, het ‘ware leven’, tegen de moraal, de burgerlijke, ‘dode’ orde.
Deze opvatting is echter sociaal acceptabel te maken wanneer men aan de vooruitgang gelooft, en tegenover de oude orde als kwaad een nieuwe orde kan stellen, dus na de achttiende eeuw, in de romantiek. Maar deze nieuwe orde brengt toch weer de associaties van het oude schema met zich mee; men strijdt dan tegen de schijn-orde, de hooghartige bezonnenheid, de hypocriete moraal, die de ware chaos, de zonde, de vreselijke passies van de aanhangers van het oude schema, van de heersende klasse, moeten maskeren. Het verzet tegen het oude schema kan zo sterk zijn, dat men, als revolutionair, kiest voor een overgangsstadium van chaos, met als noodzakelijk complement wilde passies, grotere erotische vrijheid, een tijdelijke, noodzakelijke zonde, om het nieuwe, goede leven te verkrijgen. Deze revolutionaire gezindheid zal men prolongeren, zolang men het gevoel heeft dat de oude orde in het eigen land nog een bedreiging vormt.
Dit zal men des te gereder doen, omdat de meeste emoties prettig zijn, en vooral de erotische onbetwistbaar verbonden is met een natuurlijke aandrift. Antieke filosofen verbinden dit weer met chaos en kwaad, zodat ze gaan geloven in een natuurlijke neiging tot het kwaad, die dus bestreden moet worden. Maar niet iedereen is bereid tot dergelijke offers, men zoekt dus naar een compromis tussen orde en chaos, zonde en moraal. Dit kan men doen door de veiligheidsklep-theorie; men maakt dan een uitzondering voor uitspattingen in officieel kader, als huwelijk of oorlog, of op bepaalde dagen, die ‘buiten de kalender’ vallen, als carnaval; men kanaliseert ze in een kultus met moreel doel, of beleeft ze als spel, in de kunst. Gebruik makend van de rivaliserende gewenningstheorie, kunnen de filosofen de kunstenaars toch aanvallen met het verwijt dat de passies aantrekkelijk worden voorgesteld, maar de kunstenaars kunnen daar op antwoorden, 1e dat ze de moraal toch niet vergeten hebben: het loopt slecht af met de slechtaards, 2e, dat het ‘niet echt is’, vooral bij komische kunst lukt dat goed: ‘het is maar een grapje’.
Zo blijft dus het schema bewaard. Voor de klassieke dichter zullen dan dood en erotiek bij elkaar horen; hij dicht over het dodelijk verlangen, de kwaadaardige waanzin, hij is gewond, hij kwijnt, hij sterft. Daar dit voor de beantwoorde liefde niet logisch is, zal hij dus over het ongeluk in de liefde dichten, dat hij overigens alleen in de homosexuele verhouding echt kan beleven.
Men moet wel bedenken dat men, in een statische samenleving, zonder de verwachting van ingrijpende mogelijke veranderingen, vooral een primitieve samenleving als de Griekse, waar het kwaad nog levensgevaarlijk is, en die ook in voorspoed nog op de rand van hongersnood en verwoesting balanceert, het gevoel heeft dat een omkering van het schema, een revolutie, hier op aarde te gevaarlijk is, en zonder zin.
Deze manier van denken komt in zijn zuiverste vorm voor in die gebieden, die buiten een corrigerende werkelijsheid staan, als metaphysica, godsdienst, ethiek en poëzie. In een wetenschappelijk betoog kan men in botsing komen met de feiten. Het schema van Nietzsches Geburt der Tragödie ziet er bijvoorbeeld zo uit:
orde (Mass) |
chaos (Übermass) |
goed |
kwaad |
optimisme |
pessimisme |
leven |
dood |
bezonnenheid |
roes |
|
schijn |
werkelijkheid |
kwaad |
goed |
Apollo |
Dionysos |
De eerste vijf begrippenparen geven het klassieke schema weer. Pas door werkelijkheid bij de rechterkolom onder te bregen verraadt Nietzsche zijn romantische intentie; zijn poging de overgeleverde waarden om te draaien. Hij moet dan wel pathetisch kiezen vóór het kwaad; het lijden als grondslag van het leven. Maar deze paradoxale keus moet aanvaardbaar gemaakt worden, hij doet dat door het kwaad te koppelen aan Dionysos, de god van de roes. Dit is op zich zelf niet voldoende, men kan best deze in de oudheid al bestreden god verwerpen. Maar de tragedie werd met Dionysos verbonden, en de tragedie is, anders dan in de oudheid, nu alleszins acceptabel: de kunst