Het bedrog in de humor
Minke Menalda
De mens is het enige wezen dat kan lachen.
En hij heeft er waarschijnlijk het minste reden toe.
Wie wil, kan deze toch al niet zo zonnige uitspraak, van een anonieme Amerikaan, nog stukken beklemmender maken door oorzakelijk verband te leggen tussen de eerste en de tweede zin: de mens heeft van alle wezens het minste reden tot lachen, en daarom lacht hij. Het paradoxale springt dan nog meer in het oog, maar vindt zijn oorzaak alleen in de dubbele bodem van het woord lachen. Lachen suggereert vrolijkheid, of opluchting, in elk geval geluk, en ten dele zeker terecht, en de eerste betekenis van het woord lachen is dan ook: gelukkig zijn. We lachen als we iets prettigs ervaren, bij een liefkozing, bij een onverwacht buitenkansje, onder de douche. Ook wel, om het moeilijk te maken, als we iets naars willen verbergen: als we met een vinger tussen de deur zitten en ‘'t is niets’ zeggen. Met humor heeft dit soort lachen niets te maken, wel met geluk, of de suggestie daarvan. Maar de lach in de humor is van gecompliceerder samenstelling. Het voor de humor typische ‘in de lach schieten’ bijvoorbeeld, heeft meer het karakter van een plotselinge nerveuze ontspanning dan van een sterkende gelukssensatie. Maar ontspanning is ondenkbaar zonder spanning, en deze spanning, die aan zo'n lach vooraf moet gaan en er onverbrekelijk mee verbonden is, kan zich eveneens een plaats hebben veroverd onder het woord lachen, waarmee ‘lachen’ dan opeens een heel andere betekenis krijgt, problematischer en minder paradijselijk. Door deze beide betekenissen van het woord lachen stiekem door elkaar te gebruiken kan men natuurlijk aardige maar verder weinig waardevolle paradoxen vervaardigen. De Amerikaan van ons motto is overigens niet de enige die van deze verwarring profiteert. Algemeen wordt het lachen, ook in de humor, beschouwd als een uiting van, of een weg tot geluk, ‘lachen is gezond’ en de melancholie waaraan veel beroepshumoristen heten te lijden wordt dan ook als regel vermeld als een verbazingwekkend feit. Het is mijn
bedoeling om in dit stuk een lang gekoesterd wantrouwen te motiveren jegens het nut van de humor voor het geluk, om daarmee de beide betekenissen van het woord lachen definitief te scheiden.
In zijn essay ‘De zin van het komische’ wijst Vestdijk op de belangrijke rol van de agressie in de humor. Zijn suggestie blijkt echter niet helemaal bevredigend, bijvoorbeeld als we gaan proberen de humorist te zien als iemand die alleen maar wat agressiever is dan een ander. Gaan we er echter van uit dat Vestdijk gelijk heeft met zijn agressie, dan blijft dus in elk geval de vraag: waarom zet die agressie zich dan om in humor, wat brengt de humorist tot zijn goedmoedige vermomming?
Van de agressie naar de angst is meestal een kleine stap, die ons echter in dit geval een eind verder kan brengen. Bij het achterhalen van die angst bepaal ik me gemakshalve tot enkele voorbeelden van humor waarin ook de agressie niet ver te zoeken is. Een paar soorten van dergelijke ontluisterende humor zijn bijvoorbeeld: zelfspot, erotische humor, schoonmoedermoppen en paardemoppen.
De zelfspot valt die eigenschappen van de spotter aan die hem om de een of andere reden niet helemaal van pas komen. Heel dikwijls is zijn zelfspot niet meer dan de spot die hij vreest van een ander, en waarin hij hem vóór wil zijn. We zijn er al: deze zelfspotter is bang, en bespot hij bijvoorbeeld zijn eigen eerzucht, dan doet hij misschien geen afstand van zichzelf, maar hij zet wel de eerste stap, hij neemt afstand tot zichzelf en verloochent, al is het tijdelijk, iets essentieels in zich, uit angst om niet geaccepteerd te worden, uit angst om alleen te staan. Terzijde zij overigens opgemerkt dat dit vertoon van zelfagressie terwille van de sympathie, hem dikwijls in staat stelt om, daarachter, zichzelf meer in ere te houden dan hij anders zou kunnen. Hij volstaat ermee zijn eerzucht een beetje te bespotten, en dikwijls zal het aan deze uitlaatklep te danken zijn als hij er niet toe komt om, zoals vele anderen, zich schaamtevol en vol overgave in ernst toe te leggen op ‘het overwinnen van de eerzucht’. Zijn humor is kennelijk geen wapen tegen zijn angst, hoogstens een klapperpistooltje.
De man die schoonmoedermoppen tapt om daarmee de moeder van zijn vrouw te ontluisteren, bedrijft zijn agressie wellicht in de hoop de - dikwijls hechte - band tussen moeder en dochter te verbreken, en zijn vrouw van haar moeder af te trekken. En daarmee gaan we weer de richting van de