komt neer op het erkennen van eigen ongelijk en dat kan geen enkele partij zich veroorloven. Zolang Luns minister blijft; zolang prof. Beaufort beweert, dat ‘door verbrokkeling van het thuisfront de oplossing van het Nieuw-Guinea-geschil alleen maar moeilijker wordt’; zolang de heer Berghuis smalend vaststelt dat ‘sommigen mensen al schreeuwen voordat zij geslagen worden’; zolang de heer Vixseboxse het doorgaan op de weg naar de illusoire zelfbeschikking ‘een zaak van goed fatsoen’ noemt en voor het overige ronduit zijn onwetendheid op het gebied van de buitenlandse politiek belijdt; zolang de heer Van Riel met zorg de posities kiest die hem de kans geven de PvdA te beschuldigen zodra het met Nieuw Guinea onherstelbaar misloopt en minister Luns te prijzen zolang dat nog niet definitief het geval is; zolang prof. Schermerhorn blijft urmen over de niet-gepubliceerde stukken van twaalf jaar geleden in plaats van duidelijk en eerlijk te zeggen wat hij van de situatie van dit ogenblik denkt; zolang prof. Samkalden zwijgt, waarschijnlijk omdat hij zijn besef van de ernst van de toestand nog niet wil laten prevaleren boven zijn loyaliteit tegenover een politiek waarvoor hij indertijd, als minister, medeverantwoordelijk was; zolang de situatie zo blijft is het uitgesloten dat regering of Eerste Kamer de stoot zullen geven tot een ingrijpende verandering in de tot dusver gevolgde politiek. Ook van de Tweede Kamer is dat niet te verwachten.
De stoot zal van buiten moeten komen, misschien rechtstreeks van Indonesië, misschien van de Verenigde Naties, misschien van Amerika-Engeland-Australië, en heel misschien van de Nederlandse publieke opinie. Dat laatste gebeurt alleen wanneer wij er in zouden slagen ons onbehagen een voldoende dwingende vorm te geven om regering en parlement tot andere gedachten te brengen, dat wil dus zeggen: door andere mensen te vervangen op de plaatsen waar over het Nieuw-Guinea-beleid beslist wordt.
Onze hoogleraren spreken zich graag uit over zaken van publiek belang. Waarom doen zij het ook niet over Nieuw-Guinea? De Nederlandse Studenten Raad heeft een
motie aangenomen, waarin de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek wordt veroordeeld. Het zou nuttiger en meer voor de hand liggend zijn als de raad zijn mening gaf over een stuk politiek waarbij de leden meer betrokken zijn en hun oordeel wat meer gewicht in de schaal legt. In de Kamer is veel kwaad gesproken van de groep-Rijkens, die schandelijke, onvaderlandslievende, gewetenloze zakenlieden die, zoals de heer Algra zei, ‘margarine kunnen maken en nu ook denken dat ze iets van politiek afweten’, en die het gewaagd hebben rechtstreeks contact te zoeken met Soekarno, onze volksvijand nummer één. Het zou goed zijn wanneer ook deze groep in het openbaar voor haar ideeën uitkwam en de misvatting bestreed, dat een Nieuw-Guinea-politiek die rekening houdt met Nederlandse economische belangen per definitie een misdadige politiek is.
Tenslotte de vele dagbladen, die de laatste maanden critisch schrijven over het Nieuw-Guinea-beleid. Zij zouden meer succes hebben wanneer zij hardnekkiger, en minder aarzelend bleven doorhameren, wanneer zij hun lezers niet in verwarring brachten door een halfslachtige redactionele politiek (zoals bij de NRC, waar de parlementaire redacteur geheel andere ideeën over minister Luns en Nieuw-Guinea blijkt te hebben dan zijn hoofdredactie), en wanneer zij wisten duidelijk te maken dat hun kritiek niet alleen voortkomt uit angst en opportunisme, zoals in de Kamer werd gesuggereerd, maar minstens even sterk uit ergernis over de hypocrisie, die de Nederlandse Nieuw-Guinea-politiek, bij al het gepraat over ‘een klein land met hoge morele beginselen’ van minister Luns en zijn Kamerleden, kenmerkt.
K.L. Poll