Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Die vreemde Veblen
| |
[pagina 8]
| |
Wat is nu de inhoud van Veblen's theorie? Teveel om kort op te noemen, maar hier zijn enkele hoofdgedachten. Zij zijn, behalve in The Theory of the Leisure Class, vooral te vinden in The Theory of Business Enterprise (1904). Consumptie en productie zijn volgens Veblen door de economie te neutraal en te zoetsappig behandeld. Wat economen ‘behoeftebevrediging’ noemen, heeft de functie standverschillen te demonstreren, en vooral te laten zien dat iemand ‘vrijgesteld is van het industriële zwoegen’. Het kapitalisme drijft op de nietsontziende woestheid der ‘captains of industry’ (de term is van Carlyle, maar werd door Veblen verbreid); een dergelijke maatschappij beschouwt ‘force and fraud’ als tekenen van deugd, zoals dat onder het feodalisme het geval was met krijgszuchtigheid. De ondernemer is een saboteur, niet alleen van andermans produktie (spoorwegen vernielen, af en toe eens de brand in een oliebron) maar hij belemmert via financiële manipulatie en monopolistische aanbodsbeperking ook de goede gang van zaken in het eigen bedrijf. Dat er toch nog iets terecht komt van de produktie is te danken aan het werk der technici, een nijvere en onzelfzuchtige klasse. Zij roepen, door hun ‘instinct of workmanship’ de technische vooruitgang in het leven, die een zegen had kunnen zijn, doch door het winststreven der ondernemers in een vloek verkeert. Want de technische vooruitgang verkleint de winst en brengt de financiële bovenbouw aan het wankelen. Deze bovenbouw van vermogensverhoudingen - een samenweefsel van zwendel en usurpatie - stort van tijd tot tijd in: zo ontstaan crisis en werkloosheid. De ‘vested interests’ willen dit afweren door de technische vooruitgang te remmen, maar dat lukt slecht. Zo raakt het kapitalisme in een permanente crisis. (Het lijkt een beetje op Marx, maar het crisismechaniek is toch weer anders). Een uitwijkmogelijkheid wordt gevormd door opzettelijke verspilling en door het monopolie. Zo houdt de ondernemer zich staande ten koste van het publiek (dus niet zozeer ten koste van de arbeider, zoals bij Marx). Dat het bedrogen publiek deze samenzwering niet beter in de gaten heeft komt doordat het zich in de luren laat leggen door de heersende ideologie, die door de ondernemers in stand wordt gehouden. Zij kopen daartoe universiteiten, huren geleerde lakeien, en weten ons diets te maken dat de ondernemer de produktie, de vooruitgang en het algemeen belang dient.Ga naar voetnoot3) (Een ironisch detail: Veblen's eerste baantje was aan de Universiteit van Chicago, gesticht en betaald door John D. Rockefeller). Zo wordt de maatschappij het slachtoffer van het kapitalistische systeem en de kapitalistische ideologie. De zwakste groep draagt uiteraard de grootste last: de vrouw moet het hare bijdragen tot de status van de heersende klasse. Zij valt in dezelfde categorie als de renpaarden en de windhonden. Het corset zit ongemakkelijk en heeft geen ander doel dan duidelijk te maken dat de draagster vrijgesteld is van handenarbeid. Het typeert Veblen's denktrant dat hij de zoveel meer voor de hand liggende functie van wat wij | |
[pagina 9]
| |
thans foundations noemen, niet heeft gezien. Zijn vriendinnen hadden hem terzake kunnen aufklären, maar hebben dat blijkbaar niet gedaan. Of misschien heeft hij niet geluisterd. Er is veel geschreven over de overeenkomst tussen Veblen en andere dwarse denkers. De vergelijking met Marx ligt voor de hand. Economische handboeken plegen Veblen, zo zij hem al ter sprake brengen, een ‘institutionalist’ te noemen en hem in verband te brengen met de historische school in Duitsland (Knies, List, Schmoller). In feite zijn Veblen's theorieën minder historisch dan wel anthropologisch georiënteerd; hij ziet de maatschappij als een strijdtoneel, bemand door instinctgedreven acteurs. Vandaar het voortdurende teruggrijpen op andere, liefst woeste, maatschappijvormen, waaraan illustraties worden ontleend. Dit doet enigszins aan Freud denken, die zijn visie ook zozeer met anthropologisch materiaal steunde; maar Veblen's maatschappij wordt op gang gehouden door alles behalve de erotiek: vechtlust, ijdelheid, hebzucht en de positieve trits: ‘instinct of workmanship,’ ‘idle curiosity’, ‘parental bent’. Riesman wijst op de overeenkomst met Ford: de technocratie, de afkeer van financiers. Als men nu mijn mening over deze veblenesque ideeën zou vragen zou ik antwoorden met de dooddoener: er zit iets in. Niet veel, want de crisistheorie is even weinig reëel als de verklaring van het corset. Niet veel? Maar dan toch ruimschoots genoeg om de zelfgenoegzame beoefenaar van de economie tot nadenken aan te zetten. Ook genoeg om nog steeds nieuwe theoriëen uit te lokken over klassen, verspilling, ‘the organization man’, de sociologie van de consumptie, het oligopolie, de economische macht - door Riesman, Burnham, C. Wright Mills, Whyte, Packard - theorieën die evenwichtiger zijn dan de veblenesque boutades en grote opgang maken. Genoeg om direct en indirect het amerikaanse denken op beslissende wijze te beinvloeden. Niet genoeg echter om op zichzelf een realistische maatschappijbeschouwing op te leveren. Veblen's visie is eenzijdig, monomaan, verbitterd en hier en daar apert onjuist. Maar als katalysator is zij onmisbaar. Zij is in veel sterkere mate verantwoordelijk voor het hedendaagse denken dan velen zich bewust zijn. Veblen verdient nog steeds bestudeerd te worden. Het valt zeer te betwijfelen of dat in Nederland wel gebeurt. De belangstellende leek - of hoe moet men zo iemand noemen? - kent als regel zijn naam niet eens. |
|