De vliegenvanger
Het gevaar dat we De Telegraaf gaan vereenzelvigen met Jacques Gans en Pasquino is al jarenlang aanwezig, en dreigt ons te doen vergeten dat deze krant een hecht gesmede eenheid is, waarin iedereen, van hoog tot laag, zijn steentje aan de algemene indruk bijdraagt. Vaak heb ik mij verwonderd afgevraagd hoe men aan de medewerkers kwam, die zo precies, ieder op hun gebied, in het straatje van De Telegraaf schreven, dat het iets van massapsychose, of gewoon maar tovenarij had. Komt een journalist, frank en blank, zich bij de directeur aanmelden en volgt hij dan na twee, drie dagen uit vrije wil de algemene lijn door zich domweg aan zijn omgeving aan te passen, of schrijft hij zoals hij schrijft, omdat hem dit van hogerhand wordt opgedragen? Of is het misschien zo, dat de hoofdredactie door het hele land scouts heeft uitgezet, die iedereen signaleren die qua mentaliteit uitstekend in het geheel zou passen, waarna deze ijlings een contract krijgen aangeboden? Het zou boeiend zijn dit na te gaan. De laatste dagen zijn me bij de televisiecritiek twee dingen opgevallen, die mij tot bovenstaande overpeinzing brachten. Op vrijdag 28 april bracht de NTS de vijfde aflevering van ‘De Bezetting’, een serie die algemeen beschouwd wordt als te behoren tot het beste, wat de Nederlandse televisie in haar ruim tienjarige bestaan geboden heeft. Deze 5e aflevering ging over de NSB, de opkomst en ondergang van deze partij; ook wat onderwerp betreft dus bijzonder boeiend, zij het voor sommige kijkers misschien een beetje pijnlijk. Tenslotte vond de NSB haar meeste aanhang in Amsterdam in het oude centrum en vooral: Amsterdam-Zuid, of, minder geografisch gezegd: in de middenstandswijken van Amsterdam, waar ook De Telegraaf haar grootste aanhang vindt; nog steeds. Men kan zich dus voorstellen, dat de bespreking van juist dit programma van ‘De Bezetting’, voor deze krant een beetje pijnlijk kon zijn.
Welnu, men heeft deze moeilijke klip eenvoudig omzeild: over ‘De Bezetting, deel V’, verscheen in De Telegraaf geen TV-critiek. Wel daarentegen over het stuk op 4 mei: ‘De Vliegenvanger’, een bewerking van het in 1942 door John Steinbeck geschreven boek ‘The moon is down’. Deze recensie was bijzonder uitbundig, en dat was ook geen wonder. Steinbeck had,
De tekeningenserie ‘berg en al’ is van Peter Vos
in Amerika en in 1942, natuurlijk geen flauw benul van de werkelijkheid, en schreef een roman die (afgaand op de toneelbewerking) zelfs geen flauwe afspiegeling is van het werkelijke verzet. De ‘Duitsers’, die erin voorkomen (er wordt niet expliciet gesteld dat het om Duitsers en Noren gaat, - ook al zoiets halfzachts, alsof men niet iets kan schrijven dat algemeen geldend is, als men de partijen duidelijk noemt, - maar uit alles blijkt dat het inderdaad om Duitsers en Noren gaat) blijken nogal humane, de klassieken citerende mensen die ook maar gestuurd worden, en die, blijkens de regie van Rekers, een broertjedood hebben aan discipline, hiërarchie en het salueren voor een meerdere als je diens kamer binnentreedt. In feite is de enige ‘onmenselijke’ Duitser de luitenant die zo naar huis verlangt en er niet tegen kan dat men hem links laat liggen in Noorwegen; een idiote rol, die bepaald waanzinnig werd door de manier waarop hij gespeeld werd. De mannen van het (Noorse) verzet steken daar wel zeer onbenullig tegen af. Het zijn mensen die totaal los staan van de werkelijkheid, en dan ook, op een enkele uitzondering na, op een haar na geestelijk lijken gestoord. De burgemeester blijkt een wel bijzonder aarzelende verzetsheld, een man ook die bij de verovering van zijn stadje door de Duitsers zegt, dat hij in het geheel niet van het strijdverloop op de hoogte is, alsof de radio nog niet is uitgevonden. De brave dokter (rots in de branding, jazeker!) is van het type dat, als bij fouillering in zijn zak een doosje met doktersinstrumenten gevonden wordt, omstandig in technisch proza gaat uitleggen dat hij dat altijd bij zich draagt omdat hij vorig jaar eens een zo-en-zo geval bij de hand had, enz. enz. Kortom, iedereen is met zijn eigen kleine besognetjes bezig, zonder in het minst te bezeffen wat er eigenlijk aan de hand is. Onder het motto: ‘Zij ontzien onze gevoeligheden. Ontzien wij de hunne’, laat de burgemeester
de Duitse kolonel ook, bijna zonder een woord van protest, in zijn eigen huis bivakkeren, en woont hij later een proces bij tegen een Noor, die terdoodveroordeeld wordt. Hij is er tegen, weliswaar, maar hij berust volkomen, troost hem alleen met de woorden, dat hij als eerste voor een goede strijd is gevallen. De dienstbode ondertussen steekt, als voornaamste verzetsdaad, voortdurend haar tong tegen de Duitsers uit, en de oude knecht laat hen alles twee keer vragen, wat hun opmars geducht afremt. De vrouw van de burgemeester daarentegen is een goedaardig, maar volkomen seniel mensje, dat tot op het eind van het stuk nog niet in