kan verwachten daarmee een indruk te maken op de politieke discussie. Zonder loon voor het werk gaat de ondernemingslust kwijnen, en tenslotte komt men terecht bij Cyril Connolly, die onlangs in Encounter de eerste twee punten van zijn credo preciseerde, Slaap en Onverantwoordelijkheid: ‘And by irresponsibility I mean the refusal to accept any obligations as a social animal, as well as a mere European, Englishman, or good citizen’.
En waarom niet? De moeilijkheid blijft in het verlangen om toch op de een of andere manier betrokken te zijn juist bij de dwaasheden van zijn eigen tijd. Quia absurdum: geen voldoening zonder absurditeit.
Het is vervelend om te moeten toegeven dat ik waarschijnlijk evenmin als de olifant in staat ben om mijn morele kwetsuren te vergeten. Het lijkt onmiskenbaar een gebrek, dat bij de beste karakters niet voorkomt. Niettemin, ik herinnerde mij laatst het schoolvriendje dat ik opbelde kort nadat wij toelatingsexamen hadden gedaan voor ververschillende middelbare scholen. ‘Wij zijn nu toch niet meer op dezelfde school, en ik heb eigenlijk andere vriendjes’, zei hij. Ik was verbijsterd, en ben het nog. Als ik hem weer eens tegenkwam, zou ik wel iets terug willen doen. Misschien zou ik het nalaten, maar in geen geval zou het mogelijk zijn om een makkelijk gesprek te voeren. De communicatie is verbroken, met hem zo goed als met een aantal andere mensen hier en daar in mijn herinnering, die voor pijnlijke ervaringen van vergelijkbare kracht aansprakelijk waren.
Het geval van het schoolvriendje heeft tenminste een zekere allure, maar verder zoekend vind ik ook allerlei minuskule grieven veroorzaakt door nietige vergrijpen. Misschien zouden de meeste ervan zich niet laten gelden in de omgang, maar ze zijn er nog, dat is zeker. Om er wat afstand van te nemen, denk ik aan C., die met mij niet meer gewoon kan communiceren, en ik
weet precies waarom: hij waste zijn
drip-dry overhemd altijd met veel omslag, en had er speciale benodigdheden voor: dat vond ik illustratief voor zijn karakter, en ik vertelde het eens aan iemand, die het toen weer aan C. zijn zuster doorvertelde, en sindsdien liggen C. en ik op verschillende golflengtes.
Hoe weet ik dat het zo komt? C. heeft er nooit iets over gezegd. Nee, maar wij begrijpen elkaar, wij met onze moordkuilen. Hoe had hij zich ook zonder verder verlies aan waardigheid kunnen beklagen tegen de kletskous die van zijn overhemd verteld heeft? Bij C. zowel als bij mij blijven zulke grieven wasemen in het schuwe hart.
R., op bezoek, spreekt van sympathiek, en ik vestig er volledigheidshalve de aandacht op dat ik van dat woord een sterke afkeer heb, wanneer het in absolute zin gebruikt wordt tenminste - aan mij sympathiek, of aan jou sympathiek, dat is wat anders. Ik behandel die afkeer altijd maar als een gril, en zo wordt hij door anderen ook gewoonlijk opgevat, maar hij zit rotsvast. Motief: het wantrouwen tegen de soort mensen die zichzelf erkend sympathieke reacties aanleren, en dan gezichten trekken alsof zij nooit iets anders zouden kunnen ondervinden. Ik heb er genoeg gezien, heet en koud van woede, en het enige echte eraan was hun behoefte om een sterke emotie in zichzelf op te wekken. Met de pretentieuze klank van het woord sympathiek worden die bedrieglijke praktijken tegen kritiek beschermd.
Even later gebruikt R. een andere uitdrukking die niet zo'n weerstand opwekt: over iemand die schrijft, ‘hij heeft prettige reacties’. Dat lijkt mij wel aantrekkelijk, prettige reacties hebben, en er wordt toch eigenlijk hetzelfde mee bedoeld als sympathiek zijn. Het verschil is alleen dat het moeilijker voor te wenden is. Mij sympathiek voordoen, dat zou ik nog wel klaar kunnen spelen; de indruk geven dat ik prettige reacties had, nooit.