pelijke - ‘Herrenvolkwahn’. Van dat incidenteel lijden wisten de Joden de oorzaken. Na de komst van het christendom maakte de vervolging een evolutie door. Aanvankelijk een vervolging vanwege religieus fanaticisme (‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’, is er volgens de vulgaat op Golgotha geschreeuwd) werd het later een onderdrukking van een minderheid, vervolgens opnieuw een economische afweervervolging en ten slotte een speculatie op een sentiment na de romantiek. In Hitler kwamen alle elementen tezamen. Intussen had evenwel ook het Jodendom een ontwikkeling doorgemaakt. In veel opzichten was er een star vasthouden aan de religieuze traditie, maar er was evenzeer een grote mate van assimilatie. Bij assimilatie denkt men te veel aan ‘gemengde huwelijken’ en ‘afval’; er was een veel sterkere maatschappelijke assimilatie: ook kosher-etend en huwend-ineigen-kring konden de Joden zich in de westerse wereld invoegen. In Amsterdam waren zij daarin Centraal-Europa twee eeuwen voor. Toch ging het ook in het westen langzaam met de volledige of alleenmaatschappelijke assimilatie. Vandaar dat in 1933 slechts een klein deel - en dan vrijwel uitsluitend gecentraliseerd in Berlijn - voldoende inzicht had in de situatie en wat daar noodzakelijkerwijs uit moest voortvloeien. Dit inzicht was elders, zowel politiek en moreel, zeer beperkt.
Toen ging - nu ruim 25 jaar geleden - de Duitse bureaucratische machine aan het werk. Deze machine heeft de Europese Joden verpletterd, meedogenloos en volledig. Het is van belang dit bureaucratisch element in het oog te houden. Men heeft namelijk de neiging het mechanisch-bureaucratische te accepteren, zoals men het vanzelfsprekend vindt, dat elke machine zekere lasten impliceert (een auto moet om de zoveel kilometer worden doorgesmeerd). De bureaucratie stelt in een zich uitbreidende en dus complexer wordende samenleving een zekere ordening voor; omwille van de ordening accepteert men de bureaucratie. Wij zagen dit tijdens de bezetting in het accepteren van de Joodse Raad en van de Davidster. Wij zagen
het later in het accepteren van het boek van Hirschfeld over het ‘bovengronds verzet’ der door-werkende ambtenaren tegenover het veelal afwijzen onlangs van het standpunt van dr. Drees jr, dat er in 1940 langer gevochten had moeten worden, hoewel Drees min of meer intuïtief zag, wat zij die buiten schot wisten te blijven al in 1934 zagen, ook min of meer intuïtief.
Aanvankelijk stond deze machine echter verdekt opgesteld. Door onze allergrootste schuld, niet alléén door onze argeloosheid. Wij lazen Mein Kampf niet of nauwelijks, en wie het las nam het niet au sérieux. Er was b.v. in 1934 in Berlijn een kleine Joodse/ half-Joodse groep, die het wél zag. Er werden waarschuwingsbrieven geschreven. Jonge, sportieve Joodse en half-Joodse meisjes werden zaterdagsmiddags op de fiets 30 tot 40 km de Oderbruch in gestuurd om die brieven te posten; slechts een enkele ontvanger reageerde met actie, de meesten verwachtten niet, dat ‘het zo'n vaart zou lopen’. De vaart die het liep wordt nu in Jeruzalem nogmaals gedetailleerd uit de doeken gedaan en staat ook in een recent boek Der gelbe Stern door Gerhard Schoenberger (Nederlandse uitgave is dezer dagen bij De Bezige Bij verschenen).
In hoge mate door de politieke ontwikkeling werd de aandacht van de machine afgeleid. Wij groeven kanalen in de Peel na de voormobilisatie, maar onze militaire politie in Kerkrade stuurde onherroepelijk elke zonder papieren opgepakte, uit Duitsland gevluchte Jood in het grensgebied terug (de concentratiekampen vielen wel mee, zei een minister in de Kamer, eraan toevoegend, dat men onmogelijk alle Joden uit Duitsland een Nederlands visum kon geven). De politiek en de oorlogsdreiging brachten de Joden op de achtergrond, ook in Duitsland, waar men in een gesloten couvert bij het in ontvangst nemen van de eerste levensmiddelenkaarten in 1935 moest opgeven of men ‘Arisch’ was. Wat dit laatste betreft is het interessant achteraf te vermelden, welk een groot aantal half-Joden er toen rond voor uit kwam dat te zijn; zij hadden er vaak wel onderuit gekund, maar door hun grote aantal zijn maatregelen in definitieve zin tegen hen achterwege gebleven.
De oorlog en de bezetting bracht het verzet. Voordat het sterven der Joden begon, stierven anderen en zij zouden in groten getale blijven sterven. Het heeft zin bij de slachtoffers van het verzet stil te staan. Niet uit sentimentele overwegingen, maar in alle nuchterheid. Het verzet was een nobele zaak en het sterven ervoor was niet alleen karaktervol, doch tevens de waarborg van het