tingen gehad hebben omtrent de komende aanval. Hij zal het nuttiger geoordeeld hebben op tijd naar de andere partij te lopen. Ik suggereer, jawel, maar de suggestie dat hij ‘juist op tijd’ heeft ingezien hoe falikant mis de Cubaanse tirannie was, gun ik hem niet, noch de courant.
Bovenstaande notities kunnen al doen vermoeden, dat ik volledig partij kies voor Fidel Castro, en hoop dat hij het invasieleger zonder veel bloedverlies naar Amerika terug zal sturen. (Het is nu 19 april) Deze keuze baseer ik allereerst op de feiten: dat hij het bestaan heeft noodzakelijke hervormingen uit te voeren, in de schaduw van een steeds verontruster Amerika, in een land dat nog wemelde van de parasieten van Batista's dictatuur. Dat de hervormingen te ver gingen, zoals het geliefdste tegenargument meent, zie ik niet in. Als het er om gaat een volk van zoveel miljoen mensen betere levensomstandigheden te bieden, en dit gaat ten koste van enkele tienduizenden gevestigde belangen, dan kies ik voor dat volk. Als Castro daarin verder gaat dan mij lief is - en het is billijk althans te veronderstellen dat dat noodzakelijk was -, dan moet hij dat weten, apert kwaad doet hij er niet mee. En waarom zou hij de suiker niet verkopen, waar die betaald wordt? Wat ik Castro wel kwalijk neem, is dat hij zich zo snel en zwaar bewapend heeft. Helaas valt het nut van die bewapening nog niet te ontkennen.
Maar het belangrijkste motief voor mijn keuze is toch gevoelsmatig. Ik leg mij nogal eens voor de televisie, en (toch nog wel) toevallig was ik daarom ook getuige van een uitzending met tendentieus commentaar over wat in Cuba gedaan en beloofd is. Daarbij trad ook de dictator zelf op, in een (sympathiek) vraaggesprek. Het wás een openbaring. Deze man had niets onmenselijks; hij was zenuwachtig (maar niet gek), bescheiden en angstig, maar ook pretentieus in zoverre hij meende het goede te doen. Maar bovenal, levend en bezield, een man die zijn volk ongetwijfeld lief heeft. Ik moest (inderdaad) aan Christus denken, en aan Multatuli, als koning van Insulinde. Van deze identificatie, die voor mij reëler was dan welke quasi-verstandelijke herkenning dan ook, doe ik geen duimbreed afstand meer.
Mijn gevoelens werden nog versterkt, doordat na Castro een meisje in beeld kwam, kort geleden uit Cuba gevlucht omdat, hoe is het mogelijk, haar vroegere held te ver was gegaan. Haar mond vertoonde de typische wraaktrek van de slavenhoudster, die men even tevoren haar slaven had afgenomen. Cynisch, hard, niet voor rede vatbaar, een paratroeper in het vrouwelijke. In elk fascistisch land had zij het goed gedaan, in Nederland doet zij het ook. Zij sprak klare taal, belangentaal, en zij was zeer knap van uiterlijk.
Ik begrijp niet dat zo weinig nederlanders deze dingen zien. Ik begrijp niet dat zij zich blind willen staren op de 600 door Castro terechtgestelden, die tijdens Batista's regiem duizenden niet schuldige mensen in de dood hebben gejaagd. Dat zij zich blind staren op een voor velen inhoudsloos begrip ‘communisme’, als er sprake is van een volksrevolutie die met een systeem in de grond niets te maken heeft.
Ik geloof dat de west-europese volken zich schuldig voelen niet al lang afgerekend te hebben met de dictatuur der belangengroepen, en dat zij daarom elk volk haten, dat daartoe nog wel in staat is. Wij benijden de volken waar de belangenstructuur nog niet zo in de maatschappij is vastgeroest, waar de grootfabrikanten nog niet kunnen wijzen op de beschaving die zij gebracht hebben. Waar nog geen sociale en economische wetenschappen bestaan, die de zogenaamd vrije dan wel semi-geleide economie een tintje van wetenschappelijke eeuwigheid geven. Waar tenslotte degeen die een brevet van de universiteit krijgt, tenminste nog de illusie kan hebben dat hij gestudeerd