Amerika wil De Gaulle op dit punt niet tegenwerken, omdat het de Franse president beschouwt als de enige Fransman die de moeilijkheden over Algerije tot een goed eind kan brengen, en omdat het in een Europese integratie, ook al zou die gepaard gaan met een Frans-Duitse hegemonie over de vier anderen, het beste middel ziet om West-Duitsland in te kapselen en een herhaling van Rapallo te voorkomen.
De vraag is nu of Nederland, zonder steun van iemand anders, de zaak op de spits moet drijven en van het eigen standpunt een Europees Nieuw-Guinea moet maken, of dat wij verstandiger doen tijdig in te binden. Ter voorkoming van misverstand: zo verkeerd als mij de Nieuw-Guinea politiek van minister Luns lijkt, zo juist is geloof ik tot dusver zijn Europa-beleid, daarbij inbegrepen het verzet in eerste aanleg tegen de plannen van De Gaulle. Dat verzet heeft de gelegenheid geschapen de ideeën en de bedoelingen van de vijf andere regeringen beter te leren taxeren en het heeft minister Luns in staat gesteld te weten te komen wat Engeland en Amerika ervan vinden. In deze tussentijd is ook gebleken dat Engeland steeds serieuzer overweegt zich als lid van de economische gemeenschappen aan te melden, al blijft het dan ook nog altijd bij een overwegen en al is het de vraag in hoeverre bij een uitgesproken Engelse bereidheid de andere gemeenschapsleden Engeland een dubbele uitzonderingspositie willen gunnen. Maar in ieder geval: de vervulling van Nederlands wens - een gemeenschap van zes plus Engeland - is er de laatste tijd niet onwaarschijnlijker op geworden. Dat zou dus een reden kunnen zijn om De Gaulle's plan, met hoeveel wantrouwen ook, te aanvaarden, met in het achterhoofd de misschien wat Italiaans uitziende gedachte: laten we maar eens kijken hoe het loopt; wij zijn tenslotte niet aan elkaar getrouwd, als Engeland toch niet meedoet en als bovendien de Frans-Duitse boventoon ons te hard gaat klinken kunnen we de zaak altijd nog saboteren.
Een andere reden om in tweede instantie toch maar ja te zeggen is - voorzover men
op het spaarzame nieuws over de werkgroepbesprekingen mag afgaan - dat de bereidheid om de economische gemeenschappen in stand te houden en te versterken de laatste weken toegenomen schijnt te zijn. Bij Frankrijk zal dat wel met tegenzin gebeurd zijn, onder druk van de anderen en door een duidelijker besef dat de Franse economie in gemeenschapsverband al te ingrijpend met die van de andere landen verweven is dan dat men de klok nog ongestraft zou kunnen terugzetten. Wanneer de zes regeringen besluiten de gemeenschappen te verstevigen, bijvoorbeeld door de drie executieven tot één samen te voegen en door het uitschrijven van verkiezingen te bevorderen, zou daarmee één van de voornaamste argumenten van minister Luns vervallen zijn, of beter: zou hij in één opzicht, dank zij een wat veranderde houding der vier anderen, zijn zin hebben gekregen. Van de drieledige tegenwerping, dat De Gaulle's plan niet in het Atlantische, niet in het Europese en niet in het Nederlandse belang was zou dan althans het middelste deel niet meer opgaan. Wie meent dat het Nederlandse en het (klein-)Europese belang per definitie parallel lopen, zou dan zelfs reden tot juichen beginnen te krijgen. Maar ook wie niet zo gelooft in een lotsverbondenheid van de zes, omdat daarvoor de nationale verschillen te diep gegroefd zijn, de belangentegenstellingen teveel in het oog springend en de opvattingen over de wereldpolitiek (Navo, belang Verenigde Naties, Oder-Neisse-grenzen en in het algemeen de Duitse hereniging) te uiteenlopend, ook voor zò iemand zou de formule intergouvernementeel politiek overleg plus versterking economische gemeenschap aanaanvaardbaar kunnen zijn.
Wanneer Nederland in principe met De Gaulle's plan accoord zou gaan, blijven twee vragen van veel belang: welk terrein zal dit overleg bestrijken en is het de bedoeling dat er bindende afspraken gemaakt worden over Zes-standpunten in de V.N., in de Navo, tegenover de minder welvarende landen, etc? Het antwoord op de eerste vraag zal waarschijnlijk zijn, dat het in de praktijk onuitvoerbaar is beperkingen in de gesprekstof aan te brengen omdat alle ontwikkelingen in de Oost-West- en in de Noord-Zuid-verhouding nu eenmaal rechtstreeks met elkaar verband houden. Het enige wat misschien mogelijk zou zijn - en voor Nederland gewenst, gezien vanuit onze voorkeur voor het Atlantische kader boven ieder ander - is dat vragen van militaire-strategische aard zoveel mogelijk buiten beschouwing blijven (hoewel ook