burden, marginal men, op de grens van twee culturen.
Hij was niet de eerste die over dit milieu schreef. Men kan het al in de oudere Indische belletrie aantreffen, o.a. bij mevrouw M.C. Frank, op een kwetsend nare manier zonder er iets van te begrijpen van bovenaf beschreven. Daum had het beter bekeken, maar hij blijft buitenstaander. In deze kringen komen bij hem zijn helden terecht als zij hun geld verloren hebben en afgezakt zijn naar de ‘kampong’, een toestand die het equivalent is van het ‘gone native’ van de angelsaksische literatuur. Eerst Victor Ido zal dit milieu van binnen uit beschrijven. Zijn roman
De Paupers verscheen in 1921, de situatie die erin beschreven wordt is die van enkele tientallen jaren eerder. Hij kende de sfeer en de problematiek uit verhalen van zijn ouders en grootouders,
voor de hoofdfiguur van zijn boek heeft zijn grootvader van moeders zijde portret gestaan. Zeker verdienstelijk als milieubeschrijving is het verhaal onleesbaar door zijn drakerigheid. Het werd geschreven om begrip en medelijden op te wekken voor deze groep, hoewel door het verbeterde onderwijs in die tijd toestanden als hij in zijn boek beschreef al veel minder voorkwamen. Tjalie Robinsons instelling was anders. Hij vertelde omdat hij plezier had om te vertellen, misschien ook om zijn eigen wortels bloot te leggen, omdat hij begonnen was uit dit milieu weg te groeien, om deel uit te gaan maken van de bovenlaag van deze groepering, die zich aan de toenemende vereuropisering van het indische leven had aangepast.
De Pikirans zijn grotendeels jeugdherinneringen en voor zo ver ze dat niet zijn in ieder geval in het milieu van zijn jeugd in de schilderachtige achterbuurten van het voormalige Batavia gesitueerd. Zijn vader was een Hollander van boerenafkomst, als koloniaal naar Indonesië gekomen, zijn moeder een ‘Indisch meisje’ met een Engelse vader (Robinson) en een Indonesische moeder. De familie met veel ooms en tantes vertoonde alle schakeringen van huidskleur en even geschakeerd waren haar tradities en leefgewoonten met een doorslag naar de Indonesische. Als in alle Indische families was het familiegevoel er zeer sterk.
De verhalen, die onder het pseudoniem Vincent Mahieu verschenen spelen in dit zelfde milieu. Het verschil met de Pikirans ligt voor een deel in de vorm, ze zijn iets meer gearrangeerd en wat bijgevijld, wat strakker gehouden dan de feuilletons met de vele uitschieters. Belangrijk is ook het verschil in toon. Vincent Mahieu's verhalen zijn minder zorgeloos dan die van Tjalie Robinson, die grotendeels herinnering zijn zonder meer, met een veel primitievere problematiek. Vincent Mahieu heeft de behoefte aan afrekening en herbepaling van de eigen positie, het rekenschap geven van de man, die hij is, een schrijver en intellectueel en de jongen die hij was, de vechter en jager. Ergens zit een breuk in die ontwikkeling, omdat hij door schoolopleiding en een werkkring als onderwijzer en journalist in een andere maatschappelijke klasse schoof. Uit die schuldloze schuld, het gevoel van verraad van de eigen klasse, komt zijn behoefte voort om zich met die klasse te identificeren, en tegelijkertijd de behoefte de eigen uitzonderlijke persoonlijkheid als prototype aan die klasse op te dringen.
Tjalie Robinson verzamelde een deel van zijn feuilletons onder de titel Pikirans van een straatslijper in twee bundels, Vincent Mahieu verscheen het vorige jaar met Tjies, waarin de meeste der in Orientatie verschenen verhalen werd opgenomen, uitgebreid met enkele andere. Kort geleden verscheen Tjoek. Beide titels zijn ontleend aan de indische jagerstaal. Tjies is de aanduiding van een geweer van klein kaliber, het eerste geweer dat een jongen in handen krijgt. Tjoek is een verbastering van het engelse woord choke, de vernauwing aan het eind van de loop van jachtgeweren, waardoor men een geconcentreerder schot krijgt. De keuze van deze titels is typerend voor deze schrijver, in wiens verhalen het leven en de mens in jacht en jager hun betekenis krijgen. De jager als symbool is niet een geheel vreemd verschijnsel in de