voorbeeld vertrouwelijkheid en vriendelijkheid, en nooit een besef van afstand ondervinden. Niet dat A. precies even eenvoudig zou kunnen zijn als de opheldering. Veel automatische praters zien er gelukkiger en gelijkmoediger uit dan hij, dus er zal hem iets ontbroken hebben, maar het was niet zomaar te bepalen wat dat kon zijn - misschien alleen dat hij niet bello was. Als enige rasvergaderaar, was hij een welkome aanwezigheid. Het was nooit nodig om te luisteren naar wat hij zei; men kon eenvoudig aan zijn eigen volgende woorden zitten denken, en wat men beweerde nadat hij uitgesproken was sloot er altijd goed genoeg op aan.
Wel bello was de andere Italiaan, B. genaamd - van het type met de verende stappen, de halfdonkere brilleglazen, en de jas los om de schouders geworpen. Voor hem was de agenda geen punt van zorg. Hij liet het moeizame praatwerk aan zijn landgenoot over, en glimlachte tegen de wereld die hem ook zonder spiegels zijn eigen beeld weldadig terugkaatste. Zijn verschijning drukte een behaaglijk vertrouwen uit in een mensheid die hem geen kwaad zou willen doen, of die tenminste als zij het wel deed dadelijk als zo verschrikkelijk onrechtvaardig herkend zou worden dat men hem van alle kanten te hulp zou schieten. Ten bewijze daarvan was er hier nu alweer A. die het werk voor hem opknapte; hijzelf was op vacantie, en men kon hem niet aanzien zonder te beseffen dat dit zijn natuurstaat was.
Om het niet scherper te stellen dan het was, B. droeg toch af en toe nog wat bij aan de discussie, meer in ieder geval dan C., de Fransman. Om C. te waarderen moest men iets gehoord hebben van wat hij buiten de vergadering vertelde. Hij was een verengselste Fransman, genaturaliseerd zelfs, en hij leefde in een vacuum tussen zijn oorsprong en zijn bestemming, waar hij beweerde zich heel prettig te voelen. Gelukkig dat het hem zonder meer goed beviel: er zullen wel geen twee Europese levenswijzen moeilijker verenigbaar zijn dan de Engelse en de Franse,
en iemand die er ernstig werk van ging maken zou in een staat van duurzame ellende kunnen raken. Zo niet C., die een eind onderweg was naar de wijsheid van het niet-zijn. Hij keek met aandachtige donkere ogen tussen de argumenten en voorstellen door, en bedacht waarschijnlijk af en toe, zonder opstandigheid, dat hij na de vergadering toch zou doen wat hij al van plan was geweest, of tenminste wat eigenlijk wel vanzelf sprak.
D. de Duitser was de meest ondernemende vergaderaar, en de enige die zich geheel uitleverde aan de discussie. Hij leek wel naakt, in vergelijking met de anderen, terwijl hij formules voorstelde, tegenwerpingen bestreed, zijn eigen competentie onder de aandacht bracht, de anderen in de rede viel of hun opmerkingen negeerde wanneer zij een kant uit gingen waar hij niet heen wou; en even naakt wanneer hij zich van tijd tot tijd terugtrok uit zijn pioniersrol om alleen nog agressief te zitten luisteren of te laten blijken dat hij de verminkte suggesties van de anderen toch heel goed geregistreerd had. Hij was verreweg de oudste aanwezige, en kon zich niet meer wijsmaken dat hij zich later ergens anders wel eens zou laten gelden als hij het hier niet deed. Bovendien, hij had een opdracht te vervullen, en wat zou zijn positie zijn als zijn opdrachtgevers hem konden verwijten dat hij er zich niet met volle beroepsmatige overgave aan gewijd had? Bovendien, wat was er anders in de wereld te doen dan de zaken stevig aanpakken? Bovendien, hij barstte van de energie, en had in zijn hoofd wel drie keer zoveel ideeën over de zaken op de agenda als hij er ooit over zou kunnen uitspreken; als hij er niet zoveel mogelijk van loosde, zou hij letterlijk exploderen, of misschien in slaap vallen.
Zo sterk geneigd om ieder van de besluiten ter vergadering van zijn stempel te voorzien, was D. de Duitser een beetje onuitstaanbaar; maar het was de soort onuitstaanbaarheid die achteraf een zekere sympathie wekt. Voor D. geen kiekeboe achter brilleglazen, glimlachjes en ingewikkelde herhalingen. Het was D. zelf die men zag, geen twijfel aan, en het was voornamelijk aan hem te danken dat er enig model kwam in de vergadering. Het was telkens met betrekking tot hem dat men zichzelf op handigheden en onhandigheden kon betrappen: de slimheid om een onwelkom idee van hem niet tegen te spreken als een van de anderen dat wel zou doen, in de hoop hem dan straks mee te krijgen voor een eigen voorstel; de domheid van bezwaren maken tegen een voorstel van D., dat goed was