Schrijven zonder ideeën: Mulisch
J.J.D. Rijk
Never trust the author, trust the tale
Harry Mulisch: Voer voor psychologen. De Bezige Bij, Amsterdam.
Sinds zijn debuut Archibald Strohalm heb ik steeds naar de boeken van Mulisch uitgekeken met de belangstelling waarmee men niet naar veel schrijvers grijpt: niet omdat hij enig Laatste Woord zou uitspreken of de Stem van een generatie zou zijn, maar omdat in alles wat hij schrijft zo gemakkelijk voelbaar is wat hij onderneemt, en vooral dat hij iets onderneemt. Dat houdt nog geen oordeel in over de kwaliteit, en er zijn schrijvers die men met zwaardere verwachting leest en beter verdedigt, maar daarbij zijn er zeker ook die een tijdje ongelezen op de plank blijven liggen, en bij Mulisch is me dat niet overkomen. Hij schrijft gemakkelijk en verleidt tot lezen, zie daar zijn eerste en meteen al omstreden deugd. Van sommige schrijvers verwacht men een nieuwe ervaring, van anderen inzicht, soms een paar uur wijsheid, maar mijn belangstelling voor Mulisch gaat juist naar die ongeacheveerde oefeningen, onbescheiden blootgegeven als een duidelijk herkenbaar prutsen en schaven aan al de boven genoemde dingen, en vooral aan zichzelf. Dat betekent niet dat zijn werkstukken onaf zijn, maar zijn inzichten, zijn wijsheid en zijn konklusies, en zo las ik Strohalm indertijd als een openbaring dat men ook zo schrijven kon: niet in één stijl gedrongen, niet beheerst door opvattingen over de vrijheid, het leven, het doel van de ouderdom, of door welke opvatting ook; elk resultaat, elke afsluiting, ook van de gevoelens, ontbreekt juist. Dat kenmerk heeft Mulisch voor mij behouden, en waar de nederlandse schrijverij wel eens zwaar is van de verantwoordingen en de konklusies die behaald zijn, daar is hij nu juist het tegendeel van een Wijze Geit, en kan hij op een verfrissende manier in zijn boeken iets proberen. Dat hij zijn proberen blootgeeft mag onbescheiden lijken, het gebrek aan resultaten dat hij durft te geven is dat toch niet; en wie hard ‘ik’ roept verbergt zich tenminste niet achter iets anders.
Dat wat Mulisch in zijn boeken probeert is voor velerlei uitleg vatbaar; het heeft hem een dubieuze aanhang gegeven van gelovigen en beminden, en het gebeurt in een stijl die om scherpe kontrole vraagt - van de schrijver over zichzelf en evenzo van de lezer en de kritikus, om niet op hol te slaan en met de hoeven te schrijven. Mulisch is een symbool geworden en een merk, en nu na twee jaar aankondigen eindelijk zijn Voer voor psychologen is verschenen is er dan ook een emotioneel krakeel losgebarsten dat meer omvat dan het boek alleen - de omslag misschien, die aan alle verwachtingen voldoet: een uiteengerafelde menselijke muskulatuur vóórop, en aan de achterkant een dubbele politiefoto met een agressieve aanbeveling.
Wie zich aan dit schaamteloos plezier en deze bijterige houding ergert doet beter het boek niet te openen, want hij zou zich mateloos ergeren aan de helft van de inhoud en de rest niet zien. Het is niet moeilijk om met citaten in de hand aan te tonen dat Mulisch een opgeblazen ijdeltuit is, een warhoofdig profeet, maar ik geloof dat men dan ongelijk heeft. Dit boekje verdraagt het niet om aan onwelwillende maatstaven getoetst te worden, maar tegelijk is dat ook de bedoeling ervan: veel van de inhoud is immers maar in schijn exhibitionisme, zoals men eindeloos over zichzelf praten kan zonder, ja om niets te zeggen, alleen te raden te geven aan wie goede verstaander wil zijn. En wie dat niet wil zijn, hem wil Mulisch juist bewust kwetsen, om zich zijn vijanden van het lijf te houden en gevrijwaard te blijven van hun meewarige inmenging in zijn hoogst-persoonlijke zaken - zijn eigen verleden. Vernietiging is een van de wezenlijke trekken van zijn activiteit: zijn verleden, dat wat hem bedreigd en gemaakt heeft, moet bezworen worden, herschreven, opnieuw geleefd, zodat hij het nu ver-zint. Om dat te kunnen moeten de vijanden die hem belemmeren vernietigd worden, het milieu, de halve kennissen, de halve vrienden, de psychologen die zijn ervaring met hun begrip zouden vervlakken tot een geval. Ieders ervaring is uniek, maar bij de een kost het meer om dat vol te houden en te bewijzen, en om er profijt van te trekken. En dat wil Mulisch, maar niet op de onzindelijke manier van het interessante: ‘een mens heeft “komplexen”, maar wat doet hij er mee? Wordt hij een heilige, een misdadiger, een sufferd, een krankzinnige of een psychiater?’ Om ‘iets’ te doen heeft Mulisch de vernietiging nodig, in de eerste plaats, voor de psycholoog, van