iemand was wel gaan gillen of lachen na een poosje en trouwens daar begon het al, fluisteren. Ja, het was omdat een grammofoonplatenmaatschappij opnamen ging maken; daar kan natuurlijk geen bromvlieg op.
Plotseling zijn ze daar dan weer, die eerste oude klanken, die klagend komen aangewankeld uit hun pijnhoutwereld van één dag. Ja, ja, ik kom al, ik weet het wel, dat is ook onze wereld. Ik moest nog even wennen, maar daar gaan die klanken al met elkaar spelen, de tranen zijn muziek geworden. Op dat moment verlaat de koster, ouderling of wie het dan ook is in zijn zwarte pak, in ieder geval dezelfde als voor, voorvoorjarig jaar, terstond weer de kerk. Hij ziet ons niet graag komen, geloof ik. Zou hij het, gevoed op duizend Naardense preken, niet helemaal vertrouwen? Een ogenblik voel ik met hem mee, ik heb het ook niet helemaal vertrouwd al was dat ondersteboven ten opzichte van een kostersstandpunt, maar niet meer nu. Er is niets te wantrouwen dan mijzelf. Als ik mij vroeger verplicht had gevoeld de schoonheid met geloof te betalen, voor een dag tenminste, dan kon ik dat moeilijk verwijten aan Bach, de Bachvereniging, hoogstens een beetje aan de Christelijke autoriteiten. Wat kost het toch absurd veel jaren om de eenvoudigste zaken te leren, bij voorbeeld dat ik mij hier gewoon als bij elke andere tragedie mocht laten meeslepen, zonder schuld of andere verplichtingen.
Dat wil niet zeggen dat ik alles even mooi vind. De evangelist, met zijn hoge oliezachte stem, daar begin ik pas tegen de middag aan te wennen. Jezus wel, die is altijd goed, een verre, sobere bas. Hij is mij dierbaar geworden, die berustende stem achter muziek en koren, in tegenstelling tot de pedante gezagsdrager die ons bij de meeste andere gelegenheden wordt voorgesteld. ‘Du sagest's’, antwoordt hij als Judas hem heeft gevraagd ‘Bin ich's, Rabbi?’. Dat is mooi, taal die ik van een rabbi had verwacht en ik kijk er al lang van tevoren naar uit.
Het is een hele wereld de Matthäuspassion, met adembenemende en absoluut onvertaalbare hoogtepunten, recitatieven en aria's, waarvan een enkele al genoeg was geweest om ons hele leven met kruis en al te rechtvaardigen, met rustiger tussenperioden van dromen, wat klagen en van voorbereiding. Die langzame, brede koren, die kan ik heel goed gebruiken voor ontspanning. Kijk, daar bij die kolom zat, de eerste keer dat ik hier kwam, de witte man met de alpinopet. Mijn vrouw kende zijn familie, er was iets met een gezwel in zijn hoofd. Hij zal dus wel allang weg zijn, de gedachte trof mij in die grote kerk vol geluid en vlug wisselend grijs licht, aangenamer dan anders; doodgaan was een avontuur vandaag. En daar zit de jonge mevrouw X, ik was haar naam nooit te weten gekomen, al had ik, wel acht jaar geleden, daar een beetje moeite voor gedaan. Zij heeft een warm, donkergroen mantelpak aan dat nogal wat van haar benen laat zien, nu kijkt ze met een zedig klein gezichtje naar het koor dat op het ogenblik dondert en sist en dat ik gelukkig helemaal niet kan zien. Ik maak een kleine omweg op mijn reis terug, even maar; als ik haar eens toen op die middag? Het wordt een iets grotere omweg, dan herinner ik mij met een zekere verbazing hoe ik drie of vier jaar geleden nog vol schaamte teruggevlucht zou zijn in de menigte of hijgend de stoet achterna, de schroeiende berg op, de ‘Ölberg’ zoals die heet in de tekst, hemel daar moet men niet teveel op letten. Nu neem ik rustig mijn plaats weer in. Ouder worden, met zichzelf in het reine komen, dat moet wel voornamelijk zijn een plaats inruimen aan het onreine. Wij gaan verder, met de evangelist. ‘Und von der sechsten Stunde an ward eine Finsternis über das ganze Land, bis zu der neunten Stunde. Und um die neunten Stunde schrie Jesu laut und sprach’:
Het is een ogenblik buitengewoon stil, waarom moeten wij toch gewoon blijven zitten, met een strak gezicht, en dan komt die vragende, droevige stem, al uit de verte: ‘Eli, Eli, lama asabthani?’ Daar komt de evangelist, voor mij altijd te vlug, en legt uit: ‘Das ist: Mein Gott, mein Gott, warum hast Du mich verlassen?’ Ik weet het ook niet, misschien doordat God teveel vanzelf gesproken had.