Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Monroe-leer en neutralisme
| |
[pagina 4]
| |
was geweest. De terreur, de corruptie, de uitzuiging en de onbekwaamheid van de jaren 1952-'59 waren zelfs in de geschiedenis van Cuba ongekend. Onder de handlangers van Batista - die zich gedurende zijn eerste ambtsperiode (1932-1944) als een tamelijk mild dictator had laten kennen - bevonden zich Amerikaanse bandieten, die in Havanna ijverig hotels, speelzaken en bordelen bouwden, waarbij uiteraard een deel van de winst aan het régime moest worden afgeschoven. Andere geprivilegiëerden van het stelsel werden vrijgesteld van heffingen op de ongelimiteerde import van luxe-artikelen, of ontvingen salarissen uit 's rijks kas voor functies die niet hoefden te worden vervuld. Tegenover de soms bizarre rijkdom van een kleine groep stond uiteraard de misère van de bevolking: van de zes miljoen Cubanen waren er onder Batista ongeveer 600.000 werkeloos. Het ergst was de toestand op het platteland. Precieze gegevens over de verdeling van het land op Cuba ontbreken in het werk van Julien, maar de toestand zal er niet veel verschild hebben van die van andere Latijns-Amerikaanse landen. Volgens Time van 1 juni 1959 nu, hadden 2% van de Brazilianen de helft van de bebouwde grond in hun immense land in handen; beschikten 2% van de Chilenen over 52% van het in cultuur gebrachte Chili en bezaten 3% van de grondbezitters 90% van het ontgonnen gebied in Venezuela. En de terreur? Julien vertelt dat hij, tijdens het bewind van Batista, de redactie van een dagblad in Havanna bezocht. Toen hij het gebouw verliet, lagen er enkele lijken op de openbare weg voor de uitgang. ‘Ik weet zeker’, schrijft hij lakoniek, ‘dat zij er niet lagen toen ik binnenkwam. Niemand in het publiek bekeek ze.’ Een buitenlands diplomaat gaf hem de raad 's avonds eens langs het politiebureau te wandelen. Julien deed het, maar werd verjaagd door de kreten van gefolterde gevangenen. Het Batista-régime was uniek in zoverre het de eigen wandaden étaleerde. Vooral de provinciale Cubaanse pers bevatte geregeld de gruwelijkste foto's van gemartelde tegenstanders van het bewind. De sober vertelde verhalen van de auteur maken een zeer geloofwaardige indruk - zij hebben de sfeer van een bepaald Latijns-Amerika, zoals die ook te vinden is in de onvergetelijke roman van de Mexicaan Martin Luis Guzman, In de schaduw van de leider. Het succes van Castro's rebellie is op zichzelf al een sprekend bewijs voor de onbekwaamheid en de impopulariteit van de Batista-kliek: Fidel Castro begon zijn gewapende opstand met elf medestanders! Steun van de communisten heeft Castro tijdens de rebellie niet gehad; jammer genoeg ontbrak het echter Batista bij zijn repressiepoging niet aan Amerikaanse hulp, ook in de vorm van moderne vliegtuigen en wapens. Er is geen reden te twijfelen aan de oprechte afschuw die de Amerikanen in meerderheid hebben van alles wat naar politieke tyrannie zweemt. Hun antipathie tegen de wijze waarop Europese landen hun koloniën als politiek onmondigen behandelden, is niet geveinsd. De wijze waarop zij met hun eigen koloniën, de Philippijnen, Porto-Rico en Hawai, zijn omgegaan, bewijst dat. Dat alles neemt niet weg dat de verhouding van de V.S. tot een groot aantal Latijns-Amerikaanse landen, een sterke kolonialistische inslag had, voor zover kolonialisme ook betekent: onderschikking van de economie van het vreemde land aan de eigen belangen. Het Amerikaanse publiek beziet het kolonialisme uitsluitend als een politieke onzelfstandigheid. Het meende dat alles in orde was zolang de Latijns-Amerikaanse staten hun eigen vlag en hun eigen presidenten hadden. Het zag niet dat het de eigen overheersende economische positie tegenover Latijns-Amerika gebruikte op een wijze die veelal van de politieke onafhankelijkheid een farce maakte. Cuba is daar een schoolvoorbeeld van. De Cubaanse economie stond of viel met de suiker. Dat de suikerplantagehouders het nodige in de melk te brokken hadden in Cuba is dus duidelijk, maar ook dat deze ‘suikerboeren’ volstrekt afhankelijk waren van Amerika, dat immers meer dan de helft van de Cubaanse produktie aankocht. Nu is Cuba een vruchtbaar land; het hoefde niet alleen suiker te verbouwen. Het is echter gebleken dat zodra Cuba iets wilde produceren dat het tot dan uit Amerika moest invoeren, een waarschuwing aan de Cubaanse suikerproducenten voldoende was om die nieuwe cultuur of dat nieuwe bedrijf te doen verdwijnen. Het was niet voor niets dat Earl Smith, een van de laatste Amerikaanse ambassadeurs op Cuba, verklaarde dat de Amerikaanse ambassade in Havanna bijna even belangrijk was als de president, en dat is dan nog bescheiden uitgedrukt. Cuba was een ‘souvereine’ staat die op elke manier kon worden geregeerd die niet inging tegen de belangen van de suikerheren en hun Amerikaanse afnemers. Het is op deze manier dat Amerika èn oprecht anti-kolonialistisch kon zijn èn de beschermer werd van régimes als die van Batista in Cuba, Jimenez | |
[pagina 5]
| |
in Venezuela, Trujillo in Dominica, Somoza in Nicaragua, régimes corrupter, onbekwamer of harder dan de in Amerika zo impopulaire koloniale stelsels van Engelsen, Fransen en Nederlanders. Dat Castro tegen Batista in opstand kwam hield dus op zichzelf nog niet in dat hij Amerika tegenover zich zou vinden. Maar Castro had al voor zijn verbanning in 1953 naar Pinos eiland (dat Robert Louis Stevenson als model diende voor Treasure Island), duidelijk gemaakt dat hij fundamentele veranderingen in de Cubaanse economie en welvaartsverdeling wenste, en wel op staande voet. Vanaf dat ogenblik was zijn conflict met machtige Amerikaanse belangen onvermijdelijk. Tot zover lijkt er mij weinig op de visie van Claude Julien aan te merken: zijn stelling wordt in ieder geval door opmerkelijk bewijsmateriaal ondersteund. Het is ook waar dat hij wel degelijk een ‘ontaarding’ van het nieuwe régime vreest; hij zag dat moment intreden in de zomer van het vorige jaar. En al lijkt het niet meer te ontkennen dat de Amerikaanse politiek een grote verantwoordelijkheid daarvoor draagt - het komt mij toch voor dat Julien, gedreven vooral door zijn antipathie tegen Batista, niet kan nalaten de verantwoordelijkheid van Castro zelf voor die ontwikkeling te verkleinen. Het is zeker ook van belang dat tot nu toe geen klachten over folteringen en concentratiekampen van het nieuwe bewind zijn gehoord. Het is ook waar dat tegenover de verontwaardiging van de Amerikaanse pers, radio en t.v. over de executies van Castro de onoplettendheid staat bij de ongeveer 20.000 doodgemartelde slachtoffers van het bevriende staatshoofd Batista. Dat alles is juist, maar Julien onderschat m.i. de betekenis van Castro's demagogie. Hij is geneigd die als een ‘schoonheidsfout’ te zien, als een kwestie van ongebruikelijke vormen tenslotte, terwijl het op de ‘inhoud’ zou aankomen. Inderdaad zit er in de loopbaan van Castro een bewonderenswaardig stuk moed en generositeit, en zijn landhervorming zal vermoedelijk nooit meer ongedaan kunnen worden gemaakt en maakt op zichzelf al de wijdverbreide sympathie voor hem in Zuid-Amerika begrijpelijk. Maar het gemak waarmee hij de persvrijheid, zo heilig verklaard tijdens de revolutie, vergat toen hij aan de macht kwam; het gemak waarmee hij zijn steun bij Moskou en Peking heeft gezocht; het ontbreken van iedere moeite om Amerika te ontzien; de afwezigheid van het besef dat er, ondanks alles (en dit laatste is in Cuba dus wel heel veel), een beslissend verschil bestaat tussen Washington en Moskou - dat alles wijst op een Fidel Castro die minder ‘onschuldig’ is dan de auteur gelooft, op een Castro die eigenlijk alles welkom is dat de revolutionaire situatie kan bestendigen, met al wat dat inhoudt aan gevaar om van executies tot erger te vervallen. Twee jaar na zijn overwinning heeft Castro nog niet zijn baard - symbool van de revolutie - geschoren; dat lijkt mij, voor wie de taal van revolutionairen willen verstaan, een kwaad teken. Mennen, ‘Soapy’, Williams, Kennedy's secretaris voor Afrikaanse zaken, heeft na zijn Afrikaanse reis op 20 maart verklaard dat het neutralisme van sommige Afrikaanse staten geen afbreuk hoefde te doen aan de vriendschap met Amerika. Julien heeft met zijn boekje niet alleen aangetoond dat wat aanvaardbaar neutralisme is aan de overkant van de Oceaan, al gauw verwerpelijk communisme heet op het westelijk halfrond, hij heeft ook duidelijk gemaakt dat een dergelijke inconsequentie in een zo klein geworden wereld onhoudbaar is, kwalijke gevolgen kan hebben voor de verhouding tussen de Westerse alliantie en Latijns-Amerika, en kansen schept voor Moskou en Peking. Nog urgenter wellicht voor Washington is het zich losmaken van de reactionaire kringen die het in Zuid-Amerika steeds als bondgenoten heeft gezocht en gehad. Het kan nog niet gezegd worden dat Kennedy, blijkens zijn grote uiteenzetting over de Amerikaanse politiek tegenover Latijns Amerika van 13 maart, blijk heeft gegeven te beseffen waarin die politiek tot nu toe heeft gefaald.Ga naar voetnoot*) |
|