pleit dat sommige bladzijden in bepaalde boeken, sommige meters in bepaalde films die ontroering wel geven. (Je kan natuurlijk ook ontroerd worden door een klap in het gezicht, of een oversmakelijke omelet maar we spreken hier over kunst en wat daar voor doorgaat).
En dan komen er ineens twee stukken die geven waar we op wachtten. Authentieke onafgelikte ontroering. Het gezelschap Ensemble, in principe het slechtste van onze comedies, aanvankelijk een KVP-clubje van kneusjes, door zware Cals-subsidie op de planken gehouden, maar nu verrijkt met enkele figuren die buiten de geijkte gezelschappen vallen, dat Ensemble komt met De Huisbewaarder (The Caretaker) van Harold Pinter en Het verhaal van de dierentuin (The Zoo Story) van Edward Albee.
Het laatste stuk, de beste eenacter die ik ooit zag, werd stiekem opgevoerd achter het onbenullige Madame de... dat als enige op de affiche stond, maar om negen uur was afgelopen, zodat er terwille van de koffie-exploitatie nog iets na gespeeld moest worden.
De verhaaltjes: De zachtzinnige Aston verleent onbegrijpelijk vriendelijke gastvrijheid aan de oude zwerver Davies. Astons broer, Mick, pest Davies. Davies reageert averechts op de behandeling door de twee broers: hij waardeert Mick en krijgt ruzie met Aston. Alle drie vertonen geestelijke storingen, dat hoeft nauwelijks gezegd. Het verhaal van de dierentuin: Jerry vertelt een onbekende heer in het park hoe rot zijn leven wel is. Hij prest de heer hem dood te steken.
Wat is er nu zo goed in deze stukken dat ik geloof dat de toneelvernieuwing bij hen begonnen is? Niet de behandelde onderwerpen. Elke radiodominee weet al dat de moderne mens eenzaam is. Beckett, die zichzelf als de toneelpionier beschouwt, behandelt hetzelfde thema. Maar hij weet er geen vorm aan te geven. Het is een vergissing te menen dat men om de doelloosheid van het leven uit te beelden een doelloos toneelstuk moet schrijven. Wachten op Godot was vervelend, in plaats van de verveling te vertonen. Men verwacht toch ook niet van een thriller dat er mensen in de zaal worden doodgeschoten? Pinter heeft dit begrepen. Zijn dialogen, hoe vol herhalingen en zinloze stopwoorden ook, zijn spannend. Tweede verschil met Beckett: de personen zijn geen logische variabelen waar we bepaalde psychologische abstracties voor mogen substitueren, maar gewoon Aston, Mick en Davies, drie mensen die al leefden vóór de tijd waarin het stuk speelt. Men kan ook niet zeggen dat Pinter minder naturalistisch is dan b.v. Anouilh. Het verlaten van het naturalisme is meestal maar schijn. De schilderkunst maar weer: abstract schilderen bestaat niet. De blauw-grijzen van Neuthen zijn best op te vatten als details van een asfaltstraat, of gewoon als netvliesimpressies als je hard op je gesloten ogen drukt. De gebruikelijke situaties bij Anouilh c.s. zijn even veel of weinig naturalistisch als het zwijgende getreiter van Mick. Er is dan ook even weinig reden het als allegorie op te vatten.
Pinter is dus beter dan Beckett, maar waarom is hij goed? Om drie dingen:
Ten eerste zijn geniaal taalgebruik. De conversatie van de drie in de Caretaker is nooit caricatuur van onnadenkende kletspraat, maar de enige manier waarop deze drie mensen konden spreken. De oude Davies kan zich eenvoudig niet anders uitdrukken dan in incoherente herhalingen. En toch weet Pinter feilloos zijn wisselende houding ten opzichte van de twee broers uit te drukken.
Ten tweede zijn weglaten van alle ballast. Hier geen jong meisje om ook eens wat te zien te geven. Geen vertederende oude dame. En vooral: geen komische rollen, die plaag van dertig eeuwen toneel. De Caretaker zit vol humor, maar het is niet noodzakelijk om te lachen.
En dan tenslotte, het ligt voor de hand, de toneel-kwaliteiten. Pinter heeft de drie spelers prachtige kansen gegeven en men moet zeggen dat Guus Hermus (altijd al goed, maar als Davies iets heel nieuws), Maxim Hamel (die mij altijd irriteert, maar als Mick voortreffelijk was) en Henk van Ulsen (met een uniek stemgeluid, dat men ook bij lezing van het stuk in Astons tekst nog hoort) die kansen benut hebben. De dramatische hoogtepunten waren niet zelden tekstloos. (Nu moet er niet iemand ‘Tsjechov’ gaan roepen; natuurlijk: vóór Pinter bestond het toneel ook al).
Als de hoofdredacteur van de Haarlemmer Courant in een overigens lovende recensie schrijft dat Pinter ‘zich om de eisen van dramatische opbouw niet heeft bekommerd’ heeft hij gewoon ongelijk. Onze Nederlandse ‘toneelschrijvers’ Mulisch en Van Hensbergen, beiden prompt beprijsd, konden er nog wat van leren. Niet dat ik iets van ze verwacht. Misschien dat G.K. van het Reve, die The Caretaker en The Zoo Story uitmuntend vertaalde, nog eens voor een werkelijk toneelstuk zorgt. Tot zolang moeten we ons maar met Pinter en Albee tevreden stellen. Overigens is Albee er wat bekaaid afgekomen. Maar hij is heus ook goed.