werkelijkheid, wat is daar zijn kans, wie is hij daar?
Intellektueel heeft met intellekt te maken. Maar het kriterium van zijn verstandelijke vermogens, het I.Q. of het grootste begrip is niet toereikend: niet alleen omvat dat bekende wiskundigen die publiekelijk belijden dat cultuur hun hobby is, maar het kriterium van het verstand is moeilijk hanteerbaar in een tijd die de organisatie zover doorvoert als nu gebeurt, nu ieders specialiteit is aangewezen vanwaar hij alleen door opdrachten, delegeren en commissies met anderen kan samenwerken op een manier die door weer anderen is verantwoord. Verstandelijke prestaties raken geïsoleerd, en het streven zich als dilettant een begrip te verwerven van het vak van zijn buurman is gedoemd stuntelig te blijven. Het heimwee naar de homo universalis kan ons niet verleiden hem bij uitsluiting intellektueel te noemen, die ook een of twee bijvakken deed; het probleem specialist of all-rounder is al achterhaald.
Alleen hierom al zie ik in de intellektueel als zodanig geen scheidsrechter, omdat men geen ander verlangt dan een deskundige. Wellicht is hij bovendien op zijn hoge plaats onwel geworden en gestorven - niemand vraagt meer naar hem, men benoemt wel een adviescommissie.
Wanneer men het erover eens is dat geen hiërarchie de intellektuelen-als-groep meer aanwijst als de dragers van wijsheid, als de stoottroepen van teugelloze vooruitgang, of als de veelweters, dan is er ook geen speciale taak als tegendeel van de voorrechten aan te wijzen. Er is geen kollektief van intellektuelen, en een appèl op de specifieke kwaliteiten van een enkele individueel is dan ook geen vermaan meer. Het begrip intellektueel dekt het restant van het afgedankte elitebegrip, maar dat brengt niet mee dat men vluchten kan binnen een beschermde kaste, noch dat men daaraan een plaats kan ontlenen. Wanneer inderdaad ons begrip van een intellektueel binnen zekere (onzekere) grenzen willekeurig is en het verschil tussen hem en een vakman ligt in zijn instelling, zijn surplus boven handig denken, dan moet hij zijn positie gronden op het drijfzand van zijn pretenties. Daarom is er geen reden tot weeklagen; hij is niet de aanvaarde leider van het spel omdat dat niet (niet meer?) tot zijn vermogens behoort; hij heeft ook niet de op juist hem drukkende dienstbaarheid van het engagement want de glans van elite van hem en zijn imaginaire bondgenoten is allang gedoofd; evenmin rust op hem de plicht zich terug te trekken binnen de perken van het begrip.
Dergelijke voorschriften zijn een herinnering aan zijn groepstaak, en belemmeren zijn bewegingsvrijheid meer dan nodig is. Wat een intellektueel is, berust op zijn pretenties; dat hij daardoor een waakhond van behoorlijk denken wordt is natuurlijk mogelijk, maar waarom hem zo te besnoeien dat hij eruit ziet als een suppoost van het begrip? Is er dan een graal der kennis die beschermd moet worden? Begrip, talent, geld of complexen: niet het bezit ervan is interessant maar het gebruik, en dat lokt het oordeel uit. Men is niet belangeloos bezitter, en men heeft gelukkig de mogelijkheden van zijn bezit.
Immers ook de rol van eigenwijze, kritische ondervrager ligt binnen zijn mogelijkheden: een ander lastig vallen met vragen naar zijn papieren, zijn methodes en desnoods naar zijn positieven, en niet alleen een ander. Door vragen kan hij proberen iets van het eigen oordeel te redden tegenover de specialisten die niet méér zijn dan dat (terwijl hij het óók zal moeten zijn) voordat zij ook zijn oordeel tot hun bevoegdheid gaan rekenen.
Er is geen reden afstand te doen van die pretenties door hem tot beperking te dwingen binnen een wereld b.v. ‘waar begrip hoger genoteerd staat dan, bijvoorbeeld, hervormingsplannen’, - maar waar niemand in zijn hele omvang in past. Begrip is moeilijk, jazeker, wel even moeilijk als een hervormingsplan, maar zonder meer is het ook conservatief; en waar het denken nu eenmaal niet voraussetzungslos is kan de criticus dat vrijelijk toegeven, en er munt uit slaan; ook een partijdige waarheid kan onvervalst zijn.
Het is niet te ontkennen dat ook ik hier weer een vermaning stel, maar het verschil is dat deze een negatieve is, tegen de beperkingen en tegen de verjaarde plichten van een ontbonden gemeenschap. De intellektueel is een willekeurige en individuele pretentie; wie spreekt van ‘de arbeiders, studenten en intellektuelen’ die een opstand, het verzet of een vernieuwing brachten maakt zich schuldig aan heimwee.
Maar zolang hij nog voor zijn vijanden herkenbaar is, en de Telegraaf het proces-Jeanson associeert met de chicanerende, onbetrouwbare intellektuelen (vergeleken bij de grootse, eerlijke traditie der barricaden: Lagaillarde c.s.!), zolang hoeft hij van die pretenties geen afstand te doen; zolang hij dan maar niet te koop loopt bij zijn denkbeeldige, bevoorrechte stand. Hij is nu eenmaal niet aan een handvest gebonden, en ook zijn toon zal zijn gehalte zuiverder aangeven dan zijn formules.